SEMANA 08 - LA ROPA, LOS COLORES & AANWIJZEND VOORNAAMWOORDEN

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Objetivos Doelen

En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo las prendas de ropa leer ik de Spaanse benamingen voor kledingstukken

2. ...aprendo los colores leer ik de Spaanse woorden voor kleuren

3. ...aprendo los demostrativos leer ik de aanwijzend voornaamwoorden (deze/dit/die/dat)

Pero, antes de empezar...

repasamos: gustar + meewerkend voorwerp + voca

A los niños __ _____los animales

A mí __ _____ aprender idiomas.

A mi madre __ _____ hacer deporte.

A Juan y a mí __ _____ el fútbol.

¿A ti __ _____ los caballos?

Lo demás (over)

nos gusta

nos gustan

le gusta

me gustan

me gusta

te gustan

les gustan

os gusta

aan mij

1. mi
2. a mí
3. me
4. mí

aan jullie

1. os
2. vos
3. nos
4. a vos

aan hen (bijv. Ik geef het cadeau aan de kinderen)

1. a les
2. se
3. es
4. les

Ik heb bruin haar.
> LT 207, 'ik' weglaten

Wat zeg jij tegen haar?
> LT 207, met dubbeling meewerkend voorwerp
& 'jij' weglaten

Wat vraag jij aan hem?
> LT 207, met dubbeling meewerkend voorwerp
& 'jij' weglaten

Jouw hoed is geweldig/ziet er geweldig uit.

¿Qué llevas hoy?

- las prendas de ropa

- los colores

Benoem wat je aan hebt.

Daarna: benoem wat de

ander aan heeft (hij/zij vorm)

Aanwijzend voornaamwoorden

deze/dit:     este / esta / estos / estas

die/dat:       ese / esa / esos / esas 

> Me gusta este jersey Ik vind deze trui mooi.

> Esas gafas son guays. Die bril is leuk.

Deberes Huiswerk

- maken en nakijken: LE p 71/72 ejs 1,2,3,4