This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 12 min
Items in this lesson
Executieve functies
Slide 1 - Slide
Welke van de volgende behoren tot executieve functies
A
Ademhaling en hartslagregulatie
B
Geheugenopslag van feitelijke informatie
C
Planning, organisatie en zelfbeheersing
D
Smaak- en reukwaardering
Slide 2 - Quiz
Casus: Lisa heeft moeite om haar schoolwerk te plannen en vergeet vaak belangrijke deadlines. Haar klasgenoten lijken hier minder problemen mee te hebben. Welke executieve functie vertoont waarschijnlijk een tekort bij Lisa?
A
Werkgeheugen
B
Timemanagement
C
Zelfregulatie
D
Taakinitiatie
Slide 3 - Quiz
Leerproblemen en leerstoornissen
Slide 4 - Slide
Hieronder staan enkele kenmerken. A) Tijdelijke verwarring tijdens het leren van nieuwe concepten. B) Langzamer dan gemiddelde vooruitgang in één specifiek vakgebied. C) Af en toe moeite hebben met het onthouden van feiten. D) Voortdurende, significante moeilijkheden met leren die niet toe te schrijven zijn aan intellectuele beperkingen of andere factoren.
Wat zijn kenmerken van een leerstoornis?
A
A en B
B
B en C
C
C en D
D
B en D
Slide 5 - Quiz
Casus: Tom, een 8-jarige jongen, heeft consistent moeite met lezen, zelfs na extra hulp en oefening. Hij lijkt intelligent en is goed in andere vakken, maar blijft achter op zijn leesniveau. Welke van de volgende leerstoornissen zou Tom het meest waarschijnlijk kunnen hebben?
A
ADHD
B
Dyslexie
C
Algemene leerstoornis
D
Sociale angststoornis
Slide 6 - Quiz
Leerprocessen en zelfregulatie
Slide 7 - Slide
Wat is megacognitie? A) Het vermogen om snel te reageren op prikkels in de omgeving. B) Het proces van het onthouden van feitelijke informatie. C) Het bewustzijn en de controle over je eigen denkprocessen en leren. D) Het vermogen om complexe wiskundige berekeningen uit te voeren.
A
B en C
B
A en B
C
A en C
D
C en D
Slide 8 - Quiz
Casus: Sarah is een student die merkt dat ze vaak slechte cijfers haalt ondanks haar inzet. Ze begrijpt niet waarom haar studieaanpak niet lijkt te werken en waarom ze zichzelf vaak afgeleid vindt tijdens het studeren. Welke van de volgende aspecten van metacognitie zou Sarah waarschijnlijk moeten verbeteren?
A) Het vermogen om snel te lezen. B) Het vermogen om complexe wiskundige problemen op te lossen. C) Het bewustzijn van haar eigen leerstrategieën en de effectiviteit ervan. D) Het vermogen om informatie uit lange teksten te onthouden
A
A en B
B
B en C
C
C en D
D
A en C
Slide 9 - Quiz
Hoe kunnen emoties het leren beinvloeden?
A
Emoties hebben geen invloed op het leerproces.
B
Positieve emoties kunnen het leerproces bevorderen door motivatie te verhogen en
aandacht te verbeteren
C
Negatieve emoties hebben geen enkele invloed op het leerproces.
D
Emoties hebben alleen invloed op sociaal gedrag, niet op leren.
Slide 10 - Quiz
Hoe kan de ontwikkeling van de hersenen bij adolescenten het best worden omschreven?
A
De hersenen ontwikkelen zich niet veel tijdens de adolescentie, omdat de meeste
ontwikkeling al in de kindertijd plaatsvindt.
B
De hersenen van adolescenten ondergaan vooral groei in de hersenomvang, maar er zijn
weinig veranderingen in de neuronale verbindingen.
C
De hersenen van adolescenten ondergaan aanzienlijke veranderingen, waaronder de
verdere ontwikkeling van cognitieve functies, zoals plannen en impulsbeheersing
D
De ontwikkeling van de hersenen bij adolescenten is vooral gericht op sensorische
waarneming en motorische vaardigheden.
Slide 11 - Quiz
Kennissoorten
Slide 12 - Slide
Welk type kennis is nodig om in een berekening de breuken gelijknamig te maken?
A
Procedurele kennis
B
Gebruikskennis
C
Situationele kennis
D
Declaratieve kennis
Slide 13 - Quiz
Bij welk type kennis gaat het om de acties, de manipulaties of de handelingen die je op basis van eerdere ervaringen inzet in een bepaalde probleemsituatie?
A
gebruikskennis
B
situationele kennis
C
procedurele kennis
D
declaratieve kennis
Slide 14 - Quiz
Het uitvoeren van een koprol is het resultaat van
A
Procedurele kennis
B
Gebruikskennis
C
Situationele kennis
D
Declaratieve kennis
Slide 15 - Quiz
Leervoorkeuren
Slide 16 - Slide
"Is gericht op abstracte begripsvorming, houdt van experimenteren en praktische toepassing van (eigen) ideeën of oplossingen voor problemen. Verliest makkelijk de grote lijn uit het oog en heeft nauwelijks oog voor de sociaal-emotionele aspecten van een situatie."
Op welke leerstijlbenadering van Kolb is deze globale typering van toepassing?
A
De beslisser
B
De doener
C
De denker
D
De beschouwer
Slide 17 - Quiz
Welk type kennis heeft betrekking op de kennis van de verschijnselen (feiten), termen, begrippen, regels, principes, wetten, theorieën en dergelijke?
A
Procedurele kennis
B
Strategische kennis
C
Situationele kennis
D
Declaratieve kennis
Slide 18 - Quiz
Motivatietheorieen
Slide 19 - Slide
“Ik leer voor deze toets erg goed, dan haal ik een hoog cijfer en krijg ik geld van mijn oma”. Dit is een duidelijk voorbeeld van:
A
Selffulfilling prophecy
B
Extrinsieke motivatie
C
Intrinsieke motivatie
D
Pygmalioneffect
Slide 20 - Quiz
Pippi Langkous’ uitspraak: “Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk dat ik het kan” is een voorbeeld van:
A
Fixed mindset
B
Autonome motivatie
C
Growth mindset
D
Overestimated mindset
Slide 21 - Quiz
Wat is een kernconcept van de Self-Determination Theory (SDT) ontwikkeld door Deci en Ryan?
A
Intrinsieke motivatie
B
Extrinsieke motivatie
C
Competentie
D
Gedragscontrole
Slide 22 - Quiz
Welk concept binnen de Attributietheorie verwijst naar het persoonlijke geloofssysteem dat bepaalt of iemand gebeurtenissen toeschrijft aan interne of externe factoren?
A
Zelfeffectiviteit
B
Locus of control
C
Cognitieve dissonantie
D
Impression management
Slide 23 - Quiz
Welke van de volgende uitspraken zijn kenmerken van een growth mindset? Kies alle juiste antwoorden. A) Geloven dat intelligentie en talenten vaststaan en niet kunnen worden ontwikkeld. B) Omarmen van uitdagingen en het zien van mislukkingen als kansen om te leren. C) Vermijden van nieuwe taken om het gevoel van competentie te behouden. D) Zich laten ontmoedigen door tegenslagen en obstakels
A
A en B
B
A en C
C
B en C
D
B en D
Slide 24 - Quiz
Kennissoorten
Slide 25 - Slide
Wat is kenmerkend voor procedurele kennis? Kies alle juiste antwoorden
A
Het is vaak bewust en expliciet
B
Het is gebasseerd op persoonlijke ervaringen en intuitie
C
Het omvat de kennis van stappen en handelingen om een taak uit te voeren
D
Het is meestal gemakkelijk te articuleren en over te dragen aan anderen
Slide 26 - Quiz
Wat is kenmerkend voor procedurele kennis? Kies alle juiste antwoorden. A) Het is vaak bewust en expliciet. B) Het is gebaseerd op persoonlijke ervaringen en intuïtie. C) Het omvat de kennis van stappen en handelingen om een taak uit te voeren. D) Het is meestal gemakkelijk te articuleren en over te dragen aan anderen.