Voorzetsels +3 en +4

Voorzetsels +3 en +4
Lesdoel: Je weet na welke voorzetsels een derde of vierde naamval volgt en welke uitgang volgt
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 2 min

Items in this lesson

Voorzetsels +3 en +4
Lesdoel: Je weet na welke voorzetsels een derde of vierde naamval volgt en welke uitgang volgt

Slide 1 - Slide

voorzetsels met de derde naamval
Voorzetsels met de vierde naamval
mit
nach
aus
seit
zu
von
bei
ohne
für
durch
um
gegen

Slide 2 - Drag question

der-Gruppe
ein-Gruppe
eu(e)r-
ihr-
dein-
sein-
kein-
mein-
ein-
unser-
Ihr-
beid-
all-
welch-
solch-
manch-
jed-
jen-
dies-
der/die/das

Slide 3 - Drag question

persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Slide

met jou =
A
mit du
B
mit dir
C
mit dich
D
zu dir

Slide 5 - Quiz

zonder jou
A
ohne dich
B
ohne du
C
sonder du
D
ohne dir

Slide 6 - Quiz

Vertaal: bij hem

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Nach ein... Woche (v)
A
eine
B
einem
C
einer
D
ein

Slide 9 - Quiz

mit eur... Kindern
A
eure
B
eurer
C
euren
D
euere

Slide 10 - Quiz

von dein... Tante (v)
A
deinem
B
deiner
C
deine
D
dein

Slide 11 - Quiz

für sein... Mutter(v)
A
sein
B
seine
C
seiner
D
seinen

Slide 12 - Quiz

durch d... Wald(m)
A
der
B
die
C
dem
D
den

Slide 13 - Quiz

Vertaal: door de ruzie (=der Streit)

Slide 14 - Open question

Sinds deze afspraak (= die Verabredung)

Slide 15 - Open question

met zijn broer =

Slide 16 - Open question

Welke vraag heb je nog?

Slide 17 - Open question