Dinsdag 26 januari 2021

Dinsdag 26 januari
Woordenschat en schrijven
(nieuwe woorden thema 17 en schrijfopdracht)

Grammatica
(voltooid deelwoord)

Pauze

Begrijpend lezen
(Nieuwsbegrip)

Jeugdjournaal (als er tijd over is....)
(Samenvatting van het Jeugdjournaal maken)

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Dinsdag 26 januari
Woordenschat en schrijven
(nieuwe woorden thema 17 en schrijfopdracht)

Grammatica
(voltooid deelwoord)

Pauze

Begrijpend lezen
(Nieuwsbegrip)

Jeugdjournaal (als er tijd over is....)
(Samenvatting van het Jeugdjournaal maken)

Slide 1 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf nieuwe woorden bij het thema Geld en werk.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Slide

officieel
  • netjes en volgens de regels
  • wettig (volgens wetten)
  • echt
  • zin: We zijn vandaag officieel twee jaar getrouwd.

Slide 3 - Slide

volwassen
  • ouder dan 18 jaar
  • je bent klaar met groeien
  • je bent geen kind meer
  • zin: Je moet je nu volwassen gedragen.

Slide 4 - Slide

de verantwoordelijkheid
  • de verplichting om ervoor te zorgen dat iets goed verloopt
  • schuld
  • je moet zorgen dat het goed gaat; het is jouw zorg
  • zin: Iedereen is verantwoordelijkheid voor zichzelf.

Slide 5 - Slide

de boerderij
  • waar dieren (koeien, schapen, varkens = vee) wonen
  • het huis en werk van een boer
  • agrarisch bedrijf
  • zin: Op de boerderij kun je zien welk werk een boer doet.

Slide 6 - Slide

plukken
  • bloemen of vruchten van bomen of planten trekken
  • uittrekken
  • zin: Ik pluk bloemen langs de kant van de weg.

Slide 7 - Slide

Maak zinnen met de woorden.

- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: officieel, de verantwoordelijkheid, de boerderij, volwassenen, plukken

Slide 8 - Open question

Herhaling woordenschat
Luister naar de docent. Wat is het goede antwoord?
Tegenstelling: warm - koud
Synoniem: hetzelfde - gelijk
Betekenis: vertel wat het woord betekent
Zin maken: maak een zin met het woord

Slide 9 - Slide

Grammatica
We oefenen met de verschillende werkwoordvormen.

Slide 10 - Slide

Opdracht 1
Je krijgt een kaart met een werkwoordvorm. Docent noemt een werkwoord. Heb jij de andere vorm van dit werkwoord? Steek dan het kaartje in de lucht!

Slide 11 - Slide

Opdracht 2
De docent noemt een werkwoord. Schrijf de werkwoordvorm op die de docent noemt.

Slide 12 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Begrijpend lezen
Je kan de vragen over de tekst beantwoorden.

Slide 14 - Slide

Kijk naar de titel, de kopjes en de foto.
Waar denk je dat de tekst over gaat?

Slide 15 - Open question

Dit weet ik al over het onderwerp

Slide 16 - Mind map

Uitleg actief lezen
Bij actief lezen van een tekst hoort ‘vragen stellen’. Je stelt zelf vragen voor, tijdens en na het lezen. Dit doe je om de tekst beter te begrijpen.
Die vragen kunnen beginnen met een vraagwoord. Bijvoorbeeld: wie, wat, waar, waarom, welke, hoe. Vragen met waarom… of hoe komt het dat… helpen je het beste om de tekst goed te begrijpen. 
Als je die vragen kunt bedenken tijdens het lezen en ze ook kunt beantwoorden, begrijp je de tekst beter. 

Slide 17 - Slide

Je hebt al naar de tekst gekeken. Welke vraag heb je voor het lezen? Schrijf hem op. Je vraag begint met een vraagwoord!

Slide 18 - Open question

Opdracht actief lezen
Lees nu de tekst actief. Maak aantekeningen in de tekst en bedenk een
vraag bij ieder stukje. 
Schrijf die vragen op papier op.

Slide 19 - Slide

Sleutelvraag 1: de inleiding
Over welk nieuws gaat de inleiding?

Slide 20 - Open question

Sleutelvraag 2: Het schaakspel
Wat ben je te weten gekomen over het schaakspel? Noem vier dingen.

Slide 21 - Open question

Sleutelvraag 3: Schaken is voor iedereen
Waarom noemt de schrijver schaken een spel voor iedereen?
Noem twee dingen.

Slide 22 - Open question

Sleutelvraag 4: Schaken is voor iedereen
Tegen wie kun je een potje online schaak spelen? Noem drie
mogelijkheden.

Slide 23 - Open question

Sleutelvraag 5: Wereldkampioen
Wat doet Eline om zo goed te zijn in schaken? Noem vier
dingen.

Slide 24 - Open question

Sleutel 7: Schaken op school
Wat is er goed aan om te schaken op school? Kies de drie
goede antwoorden.

Slide 25 - Open question

In regel 5-6 staat: Door de serie hebben veel mensen het bordspel weer voor de dag gehaald. Wat betekent voor de dag halen?
A
je iets herinneren van vroeger
B
ontdekken hoe iets werkt
C
tevoorschijn halen, erbij pakken

Slide 26 - Quiz

Welke vraag wordt in het stukje Het schaakspel beantwoord?
A
Hoe ziet een schaakbord eruit?
B
Waar en wanneer is het schaakspel uitgevonden?
C
Wat is de bedoeling van het schaakspel?

Slide 27 - Quiz

In het stukje Wereldkampioen lees je over Eline. Zij won als eerste Nederlander op het WK schaken voor de jeugd. Lees onderstaande zinnen.
Wat zou gezegd kunnen zijn door Eline?

A
‘Het is bijzonder dat ik heb gewonnen, want ik heb pas kort geleden leren schaken.’
B
‘Ik ben heel blij dat ik heb gewonnen. Mijn schaakleraar was ook heel trots op mij.’
C
‘Ik blijf hard oefenen met schaken, want ik wil heel graag een keer wereldkampioen worden.’

Slide 28 - Quiz

Waarom speelt Eline wel eens partijen van goede schakers na?
A
dan kan ze toch schaken, ook als niemand is om tegen te schaken.
B
ze leert zo wat andere spelers doen en kan dat dan ook uitproberen.
C
zo kan ze ook een potje schaken spelen tegen mensen die ze niet kent .

Slide 29 - Quiz

In regel 31-32 staat: En dat kun je oefenen. Waarnaar verwijst dat?
A
het naspelen van partijen (in regel 28)
B
slim zijn (in regel 30)
C
bedenken waar je je schaakstukken neer moet zetten (in regel 31)

Slide 30 - Quiz