Grammar Recap

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

  • Taking the register (roll call)
  • Toets Unit 3
  • Grammar recap
  • Let's get down to work (exercises)
  • Homework

Slide 2 - Slide

iPad      workbook     notebook     pen          airpods
                       A                              and pencil

Slide 3 - Slide

Vandaag ga je
  • Alle grammatica van Theme 3 herhalen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

or an

Slide 6 - Slide

New grammar: a or an
Betekenis: een
Gebruik:





A
An
Bij zelfstandig naamwoorden die met een medeklinker-klank beginnen.
Bij zelfstandig naamwoorden die met een klinker-klank beginnen.
(a, e, i, o, u)
Het gaat om wat je hoort,       niet wat je schrijft (of leest)       !

Slide 7 - Slide

A or AN
A
An
Uitzonderingen
banana
apple
a uniform (j)
car
elephant
a European (j)
teacher
onion
an hour (h)
shoe
idiot
an x-ray (e)
etc.
etc.
etc.

Slide 8 - Slide

plural
(meervoud)

Slide 9 - Slide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)
Uitzonderingen 1
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd enkelvoud  (hair / fish / sheep)
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd meervoud (trousers / glasses / scissors)
Uitzonderingen 2
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben een eigen meervoudsvorm
(man > men / child > children / tooth > teeth / foot > feet / mouse > mice)

Slide 10 - Slide

present
continuous

Slide 11 - Slide

present continuous
  • De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.
  • Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissen die:
  •    nu bezig of                        
  •    nu aan de gang zijn

Slide 12 - Slide

present continuous
  • Je maakt de present continuous met:                                to be (am / are / is) + hele werkwoord + ing

  • I am doing my homework right now.
  • You are making a mess.
  • Mike is talking to his neighbour.

Slide 13 - Slide

present continuous
 Vorm: to be + hele werkwoord + ing
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I am ('m) working.
I am not working.
Am I working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
He / She / It is ('s) working.
He / She / It is not (isn't) working.
Is he / she /it working?
We are ('re) working.
We are not (aren't) working.
Are we working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
They are ('re) working.
They are not (aren't) working.
Are they working?

Slide 14 - Slide

bezittelijke
voornaamwoorden

Slide 15 - Slide

possessive pronouns

Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden gebruiken, zoals jouw, mijn, zijn, gevolgd door datgene wat jij of iemand anders bezit. Bijvoorbeeld: mijn boek, jouw huis, zijn hond.



Slide 16 - Slide

possessive pronouns
 Persoon       Nederlands           Engels         Bezittelijk voornaamwoord 
  •  I               mijn                       my               My name is Kim.
  •  you           jouw                      your            Your family's from Canada.
  •  he             zijn                        his               His hobby is fishing.
  •  she            haar                      her              Her name is Hannah. 
  •  it               zijn (dier)              its               Its name is Kelsey (dog).
  •  we             onze                      our              Our cat is very young.
  •  you            uw, jullie              your            Your friends live in Paris.
  •  they           hun                       their           Their trip was great.

Slide 17 - Slide

Vandaag gaan we aan de slag met de Self-test om te kijken wat je al weet en wat je nog (extra) goed moet leren.

Het is belangrijk dat je de oefeningen maakt zonder in je boek of aantekeningen te kijken en zonder 'spellingscheck'.


       

Slide 18 - Slide



  1. I ... (wear) my new leather shoes.
  2. His parents ... (watch) TV this evening.
  3. Mia can't come to the phone. She ... (do) the dishes.
  4. Yessin ... (work) at the Bijenkorf right now?
  5. I ... (not carry) my schoolbag. It's very heavy.
  6. You ... (not look) very well today. What's up?



present continuous
Maak de zinnen af, gebruik de present continuous

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

present continuous
  1. am wearing
  2. are watching
  3. is doing
  4. is working
  5. am not carrying
  6. are not (aren't) looking

Slide 21 - Slide




  1. I’m Marcus and this is ... garden. 
  2. My mother’s Susan and this is
    ... hat. 
  3. They are Robert and Adam and this is
    ... bedroom.
  4. This is Marco and this is ... living room. 
  5. This is Rachel and this is ... sister.
  6. We are friends ...  hobbies are gardening and walking.



bezittelijke voornaamwoorden
Maak de zinnen af, gebruik een bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

bezittelijke voornaamwoorden
  1. my
  2. her
  3. their
  4. his
  5. her
  6. our

Slide 24 - Slide

Vandaag gaan we aan de slag met de Self-test om te kijken wat je al weet en wat je nog (extra) goed moet leren.

Het is belangrijk dat je de oefeningen maakt zonder in je boek of aantekeningen te kijken en zonder 'spellingscheck'.


       

Slide 25 - Slide

> Open het boek op je iPad
> Ga naar Unit 3
> Kies voor Self-test
> Maak de volgende oefeningen: 
    - Vocabulary
    - A or an
    - Plural
> Maak een screenshot van 'resultaat' en upload deze
    

Slide 26 - Slide



Slide 27 - Open question

Study: 
  - Vocabulary 3.1+3.2, page 145, Workbook A
  - Vocabulary 3.3+3.4, page 146, Workbook A
  - Phrases writing, page 147, Workbook A
  - Grammar
     - a or an
     - to be
     - present continuous
     - plurals
     - bezittelijke voornaamwoorden

Slide 28 - Slide

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 29 - Slide