beschrijven t/m bijten

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

beschrijven t/m bijten

Doel

Je kent de onregelmatige vormen van deze 10 werkwoorden. 

Tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd. 

Je weet ook wat het betekent. 

1. Je bespreekt per groepje de zinnen die je hebt gemaakt. 

2. Daarna doen we samen de oefeningen. 

Wat is goed?

1. Hij beschrijfde
2. Hij beschreef
3. Hij beschreeft

Schrijf in de verleden tijd:
Hij besluit een brief naar de gemeente te schrijven.

Schrijf de zin in de voltooide tijd:
Zij bespreken de toets met de docent.

Wat is goed?

1. bestaan - bestond - heeft bestaan
2. bestaan - bestond - is bestaan
3. bestaan - bestonde - heeft bestonden

Zet de zin in de verleden tijd:
Zij bevalt van een mooie dochter.

Vul aan:
zij beweegt / zij .......... / zij heeft bewogen

Zet de zin in de voltooide tijd:
Hij bezoekt een voetbalwedstrijd.

Welke zin is goed?

1. Hij is op de auto geboden.
2. Hij biedde op de auto.
3. Hij heeft op het schilderij geboden.

Zet de zin in de verleden tijd:
De hond bijt de man.

Hoeveel werkwoorden ken jij nu?