Werkwoordspelling 2hv - oefeningen

Zwakke werkwoorden
Je maakt de verleden tijd van een zwak werkwoord als volgt:

- ik-vorm + de / te bij ik, jij, hij, zij, men
- ik-vorm + den / ten bij wij, jullie en zij

ik bloedde, jij fietste, hij antwoordde
wij bloedden, jullie fietsten, zij antwoordden

Bij twijfel over de(n) of te(n) gebruik je de regel van 'T SeXy FoKSCHaaP
1 / 50
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zwakke werkwoorden
Je maakt de verleden tijd van een zwak werkwoord als volgt:

- ik-vorm + de / te bij ik, jij, hij, zij, men
- ik-vorm + den / ten bij wij, jullie en zij

ik bloedde, jij fietste, hij antwoordde
wij bloedden, jullie fietsten, zij antwoordden

Bij twijfel over de(n) of te(n) gebruik je de regel van 'T SeXy FoKSCHaaP

Slide 1 - Slide

'T SeXy FoKSCHaaP
Is het: ik schrobde of ik schrobte?

1. Haal -en van het hele werkwoord af. Schrobben - schrobb

2. Zit de laatste letter in 'T SeXy FoKSCHaaP?
Ja: ik-vorm + te(n)
Nee: ik-vorm + de(n)

Slide 2 - Slide

Sterke werkwoorden
Bij een sterk werkwoord verandert de klank in de verleden tijd:

worden - werden - geworden
zingen - zongen - gezongen
lopen - liepen - gelopen


Slide 3 - Slide

Weet je het nog?
Werkwoordspelling:

tegenwoordige tijd = altijd het werkwoord LOPEN

verleden tijd = bij zwakke werkwoorden gebruik je 't ex kofschip of 't sexy fokschaap

Slide 4 - Slide

De burgemeester ...... (beantwoorden) de brief.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoorden
D
beantwoort

Slide 5 - Quiz

Er (woeden-tt) een orkaan.

Slide 6 - Open question

(houden)........ jij van spruitjes?
A
houd
B
houdt
C
hout
D
houden

Slide 7 - Quiz

De familie ………(rijden) met de auto naar de Efteling.
A
rijd
B
rijdt
C
rijden
D
rijt

Slide 8 - Quiz

Te veel eten (schaden-tt) de gezondheid.

Slide 9 - Open question

Het hout ........ (verbranden) in de open haard.
A
verbrand
B
verbrandt
C
verbrant
D
verbranden

Slide 10 - Quiz

38. Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes. Het is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt) of het voltooid deelwoord (vd).

(verzamelen)
Mijn opa heeft van alles ... over de watersnoodramp in Zeeland

Slide 11 - Open question

......... (luiden) jij de kerkklokken?
A
luid
B
luidt
C
luiden
D
luit

Slide 12 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 13 - Quiz

Kies of het woord dat je invult een persoonsvorm (pv) of een voltooid deelwoord (vd) is en noteer daarna de juiste vorm.

42. pv/vd - Tibbe [betaald/betaalt] voor ons de ijsjes.


Slide 14 - Open question

Het koolmeesje (broeden-vt) in die boom.

Slide 15 - Open question

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 16 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 17 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 18 - Quiz

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik heb de hele avond (dansen)

Slide 19 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Weet jij wat daar is (gebeuren)?

Slide 20 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
beloven

Slide 21 - Open question

De vriendinnen lopen kletsend naar de klas.
Kletsend is een:
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord

Slide 22 - Quiz

Vul het tegenwoordig deelwoord in: De kat at (smakken) haar kauwstaafje met kipsmaak op

Slide 23 - Open question

Noteer het tegenwoordig deelwoord van juichen

Slide 24 - Open question

(worden t.t.) 6. Milan ..... bijna 10.

Slide 25 - Open question

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

De worstjes ... gisteren aan.
A
brande
B
brandde
C
branden
D
brandden

Slide 28 - Quiz

Noteer het voltooid deelwoord van het volgende werkwoord: AANVALLEN

Slide 29 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord in de zin: (BEVRIJDEN)
Onze stad werd op 17 april 1945 ...

Slide 30 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord in de zin: (BOFFEN)
Ik heb echt enorm gebof...

Slide 31 - Open question

Werkwoord SPREKEN
Heb jij de buurman gisteren nog ...?
A
sprak
B
spreken
C
spraken
D
gesproken

Slide 32 - Quiz

Hij (faxen t.t.) ....
A
fax
B
faxt
C
faxd
D
faxet

Slide 33 - Quiz

Hij (faxen v.t.) ....
A
faxte
B
faxde
C
faxete
D
faxede

Slide 34 - Quiz

Mijn zus (saven t.t.) .... haar document.
A
safet
B
savet
C
savt
D
saved

Slide 35 - Quiz

Mijn zus (saven v.t.) ... haar document.
A
savete
B
savede
C
safete
D
savde

Slide 36 - Quiz

Ze heeft haar document (saven)...
A
gesavt
B
gesavet
C
gesaved
D
gesavd

Slide 37 - Quiz

Hij is snel (finishen) ...
A
gefinisht
B
gefinishd
C
gefinishet
D
gefinished

Slide 38 - Quiz

Ik (deleten t.t.) ... mijn map.
A
delet
B
delete
C
delt
D
deled

Slide 39 - Quiz

Hij (deleten t.t.) ... zijn map.
A
delet
B
delete
C
deletet
D
deled

Slide 40 - Quiz

Hij (deleten v.t.) ... de map.
A
delet
B
deletet
C
deletete
D
deletede

Slide 41 - Quiz

Hij heeft het (deleten VD) ....
A
gedelet
B
gedeled
C
gedeleted
D
gedeletet

Slide 42 - Quiz

deleten
kijk naar de ik-vorm:   delete
ik-vorm + te = delete te
VD: ge + ik-vorm + t:  ge delete t

Slide 43 - Slide

(ON)VOLTOOID DEELWOORD als

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD



Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk.


OVD = Blaffend stond de hond aan het hek.

BN = De blaffende hond stond aan het hek.

Slide 44 - Slide

pakken
De _______ crimineel.

Slide 45 - Open question

slachten
De _______ slager.

Slide 46 - Open question

pakken
Het _______ slot.

Slide 47 - Open question

vallen
De _______ ster.

Slide 48 - Open question

verblinden
De _______ zon.

Slide 49 - Open question

verbreden
verbreedden
verbrede
verbreedde
verbreed
verbreedt

Slide 50 - Drag question