Grammatica - lijdend voorwerp (deel 2)

lesprogramma

10 minuten lezen
nogmaals oefenen met lijdend voorwerp
zelfstandig aan de slag met weekplanner
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

lesprogramma

10 minuten lezen
nogmaals oefenen met lijdend voorwerp
zelfstandig aan de slag met weekplanner

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

woordsoorten

lidwoord (bepaald en onbepaald)
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoorden (hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord)
voornaamwoord (bezittelijk en persoonlijk)
zinsdelen

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp

(Houd altijd deze volgorde aan als je een zin gaat ontleden!)

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 4 - Slide

Formuleer de vraag om het lv te vinden op basis van onderstaande zin:

Sinds de invoering van de euro zijn de huizenprijzen gestegen.

Slide 5 - Open question

Formuleer de vraag om het lv te vinden op basis van onderstaande zin:

Waarom heeft Pieter jouw telefoon afgepakt?

Slide 6 - Open question

Formuleer de vraag om het lv te vinden op basis van onderstaande zin:

De olifant weegt 1100 kg.

Slide 7 - Open question

Formuleer de vraag om het lv te vinden op basis van onderstaande zin:

Ondanks zijn goede inzet heeft Martijn toch een onvoldoende gehaald.

Slide 8 - Open question

Formuleer de vraag om het lv te vinden op basis van onderstaande zin:

In de teamkamer hing een poster.

Slide 9 - Open question

Wat is het lv?
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
A
ze
B
waarschuwden
C
hem
D
niet op tijd

Slide 10 - Quiz

Wat is het lv?
Hij maakt zijn huiswerk
A
maakt
B
huiswerk
C
hij
D
zijn huiswerk

Slide 11 - Quiz

Wat is het LV of is er geen?

Leen je aan haar je rekenmachine?
A
aan haar
B
je
C
er is geen LV
D
je rekenmachine

Slide 12 - Quiz

Zij heeft haar diploma gehaald.
lv=
A
haar diploma
B
zij
C
heeft gehaald
D
gehaald

Slide 13 - Quiz

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 14 - Quiz

Wat is het lv:
Waarom heb je hem dat gegeven?
A
heb
B
je
C
hem
D
dat

Slide 15 - Quiz

Hoe kan je lv vinden?
A
wie/wat + wwg
B
Wie/wat + pv
C
Wie/wat + pv + ow + lv
D
Wie/wat + wwg + ow

Slide 16 - Quiz

Er zit altijd een lv in een zin
A
klopt!
B
klopt niet.....

Slide 17 - Quiz

Aan de slag!
hfdst. 4 Grammatica – zinsdelen – lijdend voorwerp


samenvatting maken van de leerstof voor het PW (zie voor alle onderwerpen onderaan de planner) De samenvatting lever je uiterlijk maandag in via Teams.


Slide 18 - Slide