herhaling van de werkwoordstijden Ott - OVT - VD

herhaling van de werkwoordstijden
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

herhaling van de werkwoordstijden

Slide 1 - Slide

Wat herinner jij je nog van
de tijden van het werkwoord?

Slide 2 - Mind map

In juli zullen de Olympische Spelen in Parijs beginnen.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 3 - Quiz

Tijdens de Olympische Spelen strijden de atleten voor de medailles.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 4 - Quiz

De Olympische Spelen werden al in de klassieke oudheid gehouden.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 5 - Quiz

De atleten trainen intensief om deze zomer zo goed mogelijk te kunnen presteren.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 6 - Quiz

In 2008 sprong Michael Phelps in het water en zwom voor de 100 meter vlinderslag naar de overwinning.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 7 - Quiz

De volgende spelen zullen plaatsvinden in Los Angeles.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 8 - Quiz

De televisiezenders zenden de Olympische Spelen live uit voor miljoenen kijkers over de hele wereld.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 9 - Quiz

Nieuwe records zullen gebroken worden tijdens de volgende Zomerspelen.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 10 - Quiz

Dat is altijd al zo geweest.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooide tijd (afgerond)

Slide 11 - Quiz

OTT - OVT - VD
OTT = onvoltooid tegenwoordige tijd
ik werk
OVT = onvoltooid verleden tijd
ik werkte
VD= voltooid deelwoord
ik heb gewerkt

Slide 12 - Slide

De onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
= wat NU gebeurt

Kijk even rondom jou. Maak een zin over wat er NU gebeurt. 

ik ...                                       wij ...
jij...                                        jullie...
hij/zij/het ...                      zij ...

Slide 13 - Slide

De onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
  1. kijk eerst naar je onderwerp ( markeer dit)

ik - jij - hij/zij/het - u  ==> enkelvoud

wij/jullie/zij ==> meervoud


Slide 14 - Slide

De onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
2. Maak dan de stam van je werkwoord
= ik-vorm
==> neem de infinitief en haal er de -en af.

Slide 15 - Slide

De onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
3. pas de regel toe
ik: stam                                                                         wij: stam + en
ik werk                                                                           wij werken
jij: stam + t                                                                   jullie: stam + en
jij werkt                                                                          jullie werken
hij/zij/het/u : stam + t                                             zij: stam + en
hij werkt                                                                        zij werken 
OPGELET: komt de jij achter de pv => geen +t
Jij werkt => werk jij

Slide 16 - Slide

dt- regel: geen paniek
Als je je stappenplan volgt, lukt het wel
vb: De misdadiger ... ( worden) veroordeeld.
1. zoek je onderwerp => De misdadiger = Hij 
2. maak je stam => word
3. pas de regel toe => hij stam + t => hij wordt 

vb: de misdadiger wordt veroordeeld

Slide 17 - Slide

dt- regel: geen paniek
een ander trucje 
1. zet een uitroepteken als je ziet dat de stam op een -d eindigt.
Vader ... ( wieden) het onkruid. !!!!
2. vervang dan dit werkwoord door werken, lopen, drinken, ...
Vader drinkt het onkruid. 
3. hoor jij de t? Dan schrijf je ze
vader wiedt het onkruid. 

Slide 18 - Slide

Iedereen ... (hebben) last van onkruid.
A
heb
B
heeft
C
hebben
D
hebt

Slide 19 - Quiz

Het ... (bedreigen) de jonge planten.
A
bedreig
B
bedreigt
C
bedreigd
D
bedreigdt

Slide 20 - Quiz

Het onkruid ... (verspreiden) zich heel snel.
A
verspreid
B
verspreit
C
verspreidt
D
verspreiden

Slide 21 - Quiz

Mijn moeder ... (behandelen) het onkruid met kokend water.
A
behandel
B
behandelt
C
behandeld
D
behandeldt

Slide 22 - Quiz

Hoe ... (onderhouden) jij je tuin?
A
onderhoud
B
onderhout
C
onderhoudt
D
onderhouden

Slide 23 - Quiz

Een harde aanpak is nodig want onkruid ... (beïnvloeden) de groei van bloemen en planten.
A
beïnvloed
B
beïnvloet
C
beïnvloedt
D
beïnvloeden

Slide 24 - Quiz

De onvoltooid verleden tijd ( OVT)
= wat daarnet gebeurde, we waren ermee bezig in het verleden.

OPGELET:
- regelmatige werkwoorden: spellingsregel
- onregelmatige werkwoorden: uit je hoofd leren
=> klankverandering

Slide 25 - Slide

OVT van regelmatige werkwoorden
Spellingsregel: 
enkelvoud                                                   meervoud
stam + te                                                      stam + ten
ik werkte                                                      wij werkten
stam + de                                                     stam + den
ik speelde                                                     wij speelden

Slide 26 - Slide

OVT van regelmatige werkwoorden
OPGELET
1. stam eindigt op t of d => verdubbeling 
antwoorden => stam + de => antwoordde 
sporten => stam + te => sportte
2. wanneer is het +te of + de?
stam eindigt op 't kofschip x => + te
printen => stam = print => t staat in ' t kofschip dus print+te 

Slide 27 - Slide

OVT van onregelmatige werkwoorden
onregelmatig = klankverandering
geen regel, lijst goed nalezen

Enkelvoud → stam van de verleden tijd (soms klankverandering):
ik liep, zij vond, jij was

Meervoud → eindigt meestal op -en:
wij liepen, jullie vonden, zij waren

Slide 28 - Slide

tijdsverklikkers voor de OVT
ga in je tekst of zin op zoek naar tijdsverklikkertjes
toen, gisteren, daarnet, in het verleden, in 1950, deze ochtend, ...

Indien je deze niet vindt, kijk dan naar de inhoud van je tekst.

Indien je geen aanwijzingen hebt, gebruik dan de OTT

Slide 29 - Slide

Deze ochtend ... (krijgen) we een nieuwe leerkracht godsdienst.
A
krijg
B
kreeg
C
kregen
D
krijgen

Slide 30 - Quiz

De leerkracht ... (kloppen) zachtjes op de deur van onze klas.
A
klopt
B
klopte
C
kloptte
D
klopde

Slide 31 - Quiz

Hij ... (wachten) geduldig tot we "binnen" riepen.
A
wachtte
B
wachte
C
wachten
D
wachtten

Slide 32 - Quiz

De hele klas ... (lachen) met zijn gedrag.
A
lacht
B
lachten
C
lachte
D
lachtte

Slide 33 - Quiz

Toen ... (komen) hij boos binnen.
A
komt
B
kwam
C
komte
D
komde

Slide 34 - Quiz

Hij ... (straffen) ons allemaal, ook de brave leerlingen.
A
straft
B
strafte
C
straftte
D
straften

Slide 35 - Quiz

Nu ... (gedragen) we ons altijd goed in zijn lessen.
A
gedroeg
B
gedroegen
C
gedraag
D
gedragen

Slide 36 - Quiz

het voltooid deelwoord (VD)
= hoort bij voltooide tijden, dingen die al gedaan zijn

=> je pv is dus altijd een hulpwerkwoord (hebben/zijn/ worden)
Het heeft geregend. Hij wordt niet gestraft. Hij is gevallen. 

Slide 37 - Slide

VD van regelmatige werkwoorden
📌 Regel 1: Gebruik 'ge-' aan het begin
Bij de meeste werkwoorden zet je ge- ervoor:
maken → gemaakt
werken → gewerkt
OPGELET:
Soms komt ge- er niet bij (bijvoorbeeld bij werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-):
beloven → beloofd (niet gebeloofd)
verkopen → verkocht

Slide 38 - Slide

VD van regelmatige werkwoorden
📌 Regel 2: Eindigt het op -t of -d? 
=> Gebruik 't kofschip x!
Zit die laatste letter van de stam in 't kofschip x? Dan eindigt het op een -t
werken => stam = werk => k zit in 't kofschip x => gewerkt
=> zet het werkwoord in de OVT
krijgt het werkwoord +de, dan eindigt het op d en omgekeerd
sporten => sportte => gesport
antwoorden => antwoordde => geantwoord


Slide 39 - Slide

VD van onregelmatige werkwoorden
onregelmatig = klankverandering in OVT
geen regel, lijst goed nalezen
lopen - liep - gelopen
zwemmen - zwom - gezwommen
lezen -las - gelezen

Slide 40 - Slide

Ik heb mijn kamer gisteren netjes ... (opruimen).
A
geopruimd
B
geopruimt
C
opgeruimd
D
opgeruimt

Slide 41 - Quiz

Tijdens het opruimen heb ik een mooi boek ... (vinden).
A
gevonden
B
gevind
C
gevond
D
gevint

Slide 42 - Quiz

Ik heb toen ... (besluiten) dat het boek interessanter was dan mijn kamer op te ruimen.
A
gebesluit
B
gebesloten
C
besloot
D
besloten

Slide 43 - Quiz

Ik was helemaal ... (afleiden) door het mooie verhaal
A
afgeleed
B
geafleid
C
afgeleid
D
afgeleit

Slide 44 - Quiz

Mama heeft verschillende malen ... (roepen) op mij.
A
geroepen
B
geroept
C
geriept
D
geroepd

Slide 45 - Quiz

Uiteindelijk heeft ze het boek ... (pakken) en dichtgeslagen.
A
genomen
B
gepakt
C
afgepakt
D
gepakd

Slide 46 - Quiz