Cursus 5 Grammatica woordsoorten §1 Werkwoord

werkwoord
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

werkwoord

Slide 1 - Slide

timer
15:00
Pak je leesboek voor je!

Slide 2 - Slide

Leerdoelen

  • Ik kan werkwoorden herkennen.

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet of wat er gebeurt. Zonder werkwoord heb je geen goede zin.

Een werkwoord heeft verschillende vormen. Het past zich aan, aan wie of wat het doet.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Ik keek gisteravond naar een spannende film.
A
ik
B
gisteravond
C
keek
D
film

Slide 6 - Quiz

Wanneer hebben we weer les op school?
A
hebben
B
weer
C
les
D
school

Slide 7 - Quiz

Het sneeuwde dinsdag even!
A
het
B
sneeuwde
C
dinsdag
D
even

Slide 8 - Quiz

Typ het werkwoord:

Ik maak een ommetje met de hond vandaag.

Slide 9 - Open question


Wij drinken morgen samen een drankje.

Slide 10 - Open question


Dit weekend maak ik een sneeuwpop.

Slide 11 - Open question

Onze poes vecht altijd met de rode kater van de buren.

Slide 12 - Open question

De politie geeft de fietser een boete.

Slide 13 - Open question

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 14 - Quiz

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rood
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 15 - Drag question

Wat is een werkwoord? Een werkwoord duidt aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets doet

Slide 16 - Quiz

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 17 - Drag question

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
"Dat is zijn sporttas."
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 18 - Quiz

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 19 - Drag question

Huiswerk
Maken: 
Cursus 5: grammatica
Woordsoorten: werkwoorden (blz. 198/199)

Alle opdrachten maken

Slide 20 - Slide