Taal TBI les 4 vertelperspectief personage wisseling

Personage wisseling
TBI Taal 
thema moed 
les 4
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Personage wisseling
TBI Taal 
thema moed 
les 4

Slide 1 - Slide

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, wordt het verhaal aan jou gepresenteerd vanuit een bepaald standpunt. Dit noem je het vertelperspectief.
Je kent de volgende vertelperspectieven:
  • Ik-vertelperspectief
  • Personaal vertelperspectief
  • Auctoriaal vertelperspectief

Slide 2 - Slide

Bij een auctoriaal vertelperspectief is er een 'alwetende verteller'. Deze alwetende verteller:
A
weet niks en neemt deel aan het verhaal
B
weet alles en neemt deel aan het verhaal
C
weet niks en neemt geen deel aan het verhaal
D
weet alles en neemt geen deel aan het verhaal

Slide 3 - Quiz

''Jeroen liep door de donkere ruimte, hij was bang wat hem zou kunnen overkomen."
A
ik-vertelperspectief
B
hij/ zij-vertelperspectief
C
alwetende verteller

Slide 4 - Quiz

'Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken.'

Bij welk perspectief kan je deze zin tegenkomen?
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
elk vertelperspectief

Slide 5 - Quiz

Personage wisseling
Maak van een ander personage die een onderdeel speelt in jouw verhaal en leven, de hoofdpersoon.  Hoe beleeft hij of zij de situatie die jij beschreven hebt? Als je een verhaal leest, wordt het verhaal aan jou gepresenteerd vanuit een bepaald standpunt. Dit noem je het vertelperspectief. 
Je gaat hetzelfde fragment herschrijven vanuit het standpunt van een ander persoon. 

Slide 6 - Slide

Personage wisseling: 





Vanuit welke personages kan je
dit bekende verhaal allemaal vertellen? 

Slide 7 - Slide

Vanuit welke personages
kan je het bekende verhaal
'Sneeuwwitje' allemaal vertellen?

Slide 8 - Mind map

Mijn vakantie in Zuid-Frankrijk
Vorige week was ik met mijn familie op vakantie in Zuid-Frankrijk. 
Mijn ouders hebben een caravan en mijn zus en ik allebei een tentje. 
Iedere ochtend werd ik wakker van kleine kinderen die herrie maakten op het voetbalveldje naast mijn tent. 
Toen ik thuiskwam, moest ik eerst uitrusten!
opdracht 1

Slide 9 - Slide

De vakantie van Dennis 
Dennis was vorige week met zijn familie op vakantie in Zuid-Frankrijk.
Zijn ouders hebben een caravan en Dennis en zijn zus allebei een tentje. Iedere ochtend werd hij wakker van herrie makende kleine kinderen op het voetbalveldje naast zijn tent. 
Toen hij thuiskwam van vakantie, moest hij eerst uitrusten!
opdracht 2

Slide 10 - Slide

Aimée en Zuid-Frankrijk
Iedere ochtend kon Aimée heerlijk uitslapen op de camping. 
De buitenlucht in Zuid-Frankrijk deed haar goed. Haar ouders sliepen in een caravan maar haar broer en zij sliepen altijd in een bijzettentje. 
’s Morgens voetbalden de kleine buurkinderen in de ochtendzon op het campingveldje, zo schattig om te zien! Dennis werd niet zo blij van hun enthousiaste geluiden in de ochtend.
Wat jammer dat ze alweer naar huis moesten, ze had nog 
wel drie weken willen blijven!
opdracht 3

Slide 11 - Slide

Personage wisseling
Maak van een ander personage die een onderdeel speelt in jouw verhaal en leven, de hoofdpersoon.  Hoe beleeft hij of zij de situatie die jij beschreven hebt? Als je een verhaal leest, wordt het verhaal aan jou gepresenteerd vanuit een bepaald standpunt. Dit noem je het vertelperspectief. 
Je gaat hetzelfde fragment herschrijven vanuit het standpunt van een ander persoon. 

Slide 12 - Slide

Personage wisseling
Maak van een minder belangrijk personage die een onderdeel speelt in jouw verhaal en leven, de hoofdpersoon.  Hoe beleeft hij of zij de situatie die jij beschreven hebt? Als je een verhaal leest, wordt het verhaal aan jou gepresenteerd vanuit een bepaald standpunt. Dit noem je het vertelperspectief. 
Je gaat hetzelfde fragment herschrijven vanuit het standpunt van een ander persoon. 

Slide 13 - Slide

Je verhaal heeft de volgende eisen: 
  • Gebruik korte vertelzinnen. 
  • Begin de zin met een hoofdletter en eindig met punt/vraagteken/uitroepteken. 
  • Schrijf minimaal 15 zinnen, maximaal 30 zinnen.
    (Er is een verschil tussen zinnen en regels!)
  • Schrijf een pakkende titel boven je verhaal. 
  • Maak er een lopende tekst van, alsof het zo in een dagboek/ leesboek geplaatst zou kunnen worden. 
  • Inleveren op woensdag 18 oktober in Teams bij 'opdrachten'. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Personage wisseling - opdracht 3:
Door welk personage kan dit fragment ook verteld worden, naast Merel zelf?

Slide 16 - Open question