VOORL TA P1.3

VOORL TA P1.3
Hoofdstuk 3
1 / 40
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

VOORL TA P1.3
Hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Wat is een ander woord voor de 'slotjesbeugel?' (Tylia)
A
A. Orthodontische spaak
B
B. Dentispectus
C
C. Brackets
D
D. Beugelring

Slide 2 - Quiz

Wat voor methode kun je gebruiken bij een angstige patient?
A
A. Talk-Prepare-Comfort-Do Methode
B
B. Tell-Show-Feel-Do-Methode
C
C. Look-Ask-Treat-Relax Methode
D
D. Observe-Counsel-Act-Engage Methode

Slide 3 - Quiz

Waar of niet waar. Het plaatsen van een bracket is niet pijnlijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Welke advies geef je niet na de behandeling?
A
A. Je mag niks eten of drinken na de behandeling
B
B. Bijt niet op hard voedsel
C
C. Eet geen plakkerig voedsel
D
D. Je kunt bij pijn een paracetamol nemen

Slide 5 - Quiz

Wat moet je doen bij een losse of prikkende draad?
A
A. Je ouders het draad met een tang laten afknippen
B
B. Wax op het puntje van het draadje doen
C
C. Zelf aan de beugel gaan knutselen
D
D. Naar de praktijk komen

Slide 6 - Quiz

Wat is een headgear?
A
Een blokbeugel
B
B. Een aligner
C
buitenboordbeugel
D
Een blokjesbeugel

Slide 7 - Quiz

Wat kan een headgear remmen?
A
A. De groei van de onderkaak
B
B. De groei van de bovenkaak
C
C. De groei van de kaaklijn
D
D. De groei van cariës

Slide 8 - Quiz

Wat is cosmetische behandeling? (Hanna)
A
bleken van de tanden
B
gaatjes vullen
C
verstand kiezen verwijderen
D
plaatsen van een implantaat

Slide 9 - Quiz

welke 2 soorten van bleken hebben we ( 2 goede antwoorden)
A
gel met een uv lamp door de tandarts
B
tandpasta
C
een opmaat gemaakte bitje voor thuis
D
op schuren van de tanden

Slide 10 - Quiz

Is het onveilig om zelf te bleken met spullen van online?
A
nee het is veilig
B
ja het is onveilig je kan het beter onder toezicht van de tandarts bleken
C
ja het is onveilig maar het is goed koper
D
bleken is überhaupt onveilig

Slide 11 - Quiz

wat verkleurt de tanden
A
koffie, rode wij, citrusvruchten, kleurstoffen en roken
B
zon licht, koffie, rode wijn en roken
C
alleen roken
D
tanden verkleuren nou eenmaal van alles

Slide 12 - Quiz

van welke behandeling kan je gevoelige tanden krijgen?
A
van geen een
B
alleen bij lepel/bitje
C
allen bij de lamp
D
bij beide behandeling

Slide 13 - Quiz

Door welke stof die in bleekmiddel zit kan je brandwondjes krijgen?
A
waterstofperoxide
B
ammoniumchloride
C
oxidatiemiddelen
D
formaldehyde

Slide 14 - Quiz

Wat moet je zeggen na een patiënt vraagt ‘veranderd er iets met mijn spraak na de prothese’ (Judith)
A
Ja, je spraak verandert en dit blijft voor altijd
B
Nee je spraak verandert niet
C
Ja je spraak verandert, het lijkt alsof je met volle mond praat
D
Nee alleen je smaak verandert

Slide 15 - Quiz

Na hoeveel uur moet de patiënt terug op controle na het plaatsen van een prothese?
A
Na 1dag
B
Na 1 week
C
Na 3 maanden
D
Na een half jaar

Slide 16 - Quiz

Hoe komen druk plekjes na een prothese?
A
Doordat de prothese op de mondlslijmvliezen drukt
B
Doordat de tandarts hard moet drukken om de prothese te maken
C
Omdat het laboratorium hem niet goed heeft gemaakt
D
Dat komt er niet

Slide 17 - Quiz

Wat kleurt niet mee met het bleken van het gebit?
A
Alleen kronen
B
Alleen bruggen
C
Facings en vullingen
D
Allemaal

Slide 18 - Quiz

Wat moet je niet eten na het bleken?
A
Harde noten en toffee’s
B
Je mag even helemaal niks eten
C
Dingen met kleurstoffen
D
Je kan gewoon alles eten

Slide 19 - Quiz

Waar door ontstaan brandwondjes na het plekken?
A
Door het lekken van waterstofperoxide
B
Omdat er warmte wordt gebruikt
C
Dat komt door het werk van de tandarts
D
Er ontstaan helemaal geen brandwondjes

Slide 20 - Quiz

Van welke zaken moet een tandarts onder andere op de hoogte zijn vóór de aanvang van een chirurgische ingreep? (Annika)
A
Heeft de patiënt gegeten voor de ingreep?
B
Heeft de patiënt een aanvullende verzekering?
C
Heeft de patiënt hemofilie?
D
Neemt de patiënt iemand mee naar de ingreep?

Slide 21 - Quiz

Bij een anamnese vraagt de tandarts nogmaals om gegevens, waar vraagt de tandarts NIET om?
A
Of de patiënt recent bij de huisarts of specialist is geweest.
B
Of de patiënt bang is voor de ingreep
C
Of de patiënt veranderd is van medicijnen
D
Of er iets veranderd is in de gezondheid van de patiënt.

Slide 22 - Quiz

Waarom vraagt de tandarts om al deze informatie?
A
Om de patiënt gerust te stellen.
B
Omdat de patiënt dat graag wilt
C
Omdat de tandarts dat graag wilt weten.
D
Om de behandeling zo goed en veilig mogelijk te laten verlopen.

Slide 23 - Quiz

Hoe kan je de patiënt het best geruststellen?
A
Licht de patiënt (als deze dat wilt) in over wat er gaat gebeuren tijdens en na de ingreep.
B
Laat de patiënt zo veel mogelijk met rust.
C
Licht de patiënt in over de ingreep in vaktermen.
D
Waarschuw de patiënt dat de ingreep pijn gaat doen, dan weet de patiënt wat er gaat komen.

Slide 24 - Quiz

Wat is belangrijk om de patiënt te vertellen na de ingreep?
A
Dat de patiënt niet mag terugbellen
B
Dat de patiënt geen tanden hoeft te poetsen, dan kan de wond opengaan.
C
Dat de patiënt napijn kan verwachten en niet direct hoeft te bellen, en ook wanneer de patiënt wel terug moet bellen.
D
Wat er allemaal is gebeurt tijdens de ingreep.

Slide 25 - Quiz

Wat is alveolitis?
A
Ontsteking van de binnenkant van de wang
B
Ontsteking van de holte waar de uitgetrokken kies in zat.
C
Ontsteking van de tongriem
D
Ontsteking van het tandvlees bij de verstandskiezen.

Slide 26 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van alveolitis?
A
Hevige pijn die uitstraalt naar de onderkaak of het oor
B
Blauwgrijze kleur op de alveole (wand)
C
Dikke tong
D
Een onaangename geur uit de mond.

Slide 27 - Quiz

Hoeveel afspraken zijn er ongeveer nodig om een prothese te maken? (Uitleg Hanna)
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 28 - Quiz

Wat kan er onwennig zijn bij een nieuwe prothese zijn?
A
het gevoel dat je met een volle mond praat
B
andere klank in spraak
C
smaaksensatie is anders net zoals dat speeksel meer is
D
alle antwoorden zijn goed.

Slide 29 - Quiz

Waar dient de immediaatprothese voor? (Hanna)
A
bescherming van de extractie wonden
B
dat is esthetisch mooier
C
is het definitieve prothese
D
om de kaak te vervormen

Slide 30 - Quiz

Wat is een mogelijke complicatie van een prothese?
A
druk plekjes
B
bot resorptie
C
smaak verandert voor altijd
D
wonden helen niet

Slide 31 - Quiz

Wat doen ze als de prothese niet goed meer past door bot resorptie
A
nieuwe prothese maken
B
niks
C
relinen of rebasen
D
de kaak groter maken

Slide 32 - Quiz

Wat doen ze met een kapotte prothese?
A
niks het werkt nog
B
opsturen naar lab en dan een reparatie
C
nieuwe maken
D
de patiënt moet zelf lijmen

Slide 33 - Quiz


A

Slide 34 - Quiz

Wat is het doel van voorlichting vóór en tijdens een chirurgische behandeling bij de tandarts?
A
De patiënt in staat stellen om de ingreep zelf uit te voeren.
B
Angst verminderen door heldere informatie te geven.
C
De patiënt te dwingen om de ingreep te ondergaan.
D
De tandarts in staat stellen de operatie snel uit te voeren.

Slide 35 - Quiz

Wat moet de patiënt in de eerste 24 uur na een chirurgische ingreep vermijden?
A
Zachte voeding eten.
B
Roken en alcohol drinken.
C
Koude kompressen gebruiken.
D
De wond goed poetsen.

Slide 36 - Quiz

Wat wordt aangeraden voor een patiënt na een extractie om de bloeding te stoppen?
A
Direct gaan liggen.
B
Zachtjes spoelen met zout water.
C
Op een steriel gaasje bijten gedurende 30 minuten.
D
De wond met een doek wrijven.

Slide 37 - Quiz

Waarom mogen patiënten in de eerste 24 uur na de ingreep niet spoelen of zuigen aan de wond?
A
Het kan de wond infecteren.
B
Het bloedstolsel kan wegspoelen, wat de genezing belemmert.
C
Het vergroot de kans op zwelling.
D
Het verhoogt de kans op het ontwikkelen van een trismus.

Slide 38 - Quiz

Welke van de volgende stoffen mag een patiënt niet gebruiken voor pijnbestrijding na een chirurgische ingreep?
A
Paracetamol.
B
Ibuprofen.
C
Aspirine.
D
Naproxen.

Slide 39 - Quiz

Wat is een mogelijke oorzaak van alveolitis na een extractie?
A
Het drinken van alcohol.
B
Het beschadigen van de alveolewand
C
Het eten van koud voedsel
D
Het bijten op een gaasje.

Slide 40 - Quiz