Oefentoets naamvallen-2

Kapitel 7 Grammatik C

Der + EIN-Gruppe
1e en 4e naamval 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kapitel 7 Grammatik C

Der + EIN-Gruppe
1e en 4e naamval 

Slide 1 - Slide

leerdoelen
1. Je kent de woorden die bij de Der-groep horen.

2. Je kent de woorden die bij de Ein-groep horen.

3. Je weet hoe je de eerste en de vierde naamval vindt.

4. Je kent het schema voor de eerste en vierde naamval bij de Der-Gruppe en Ein-Gruppe toepassen


Slide 2 - Slide

Tot de "der-Gruppe" behoren:
  • der/die/das
  • dies- (dit, die, dit, deze)
  • jed- (ieder/elk)
  • welch- (welk)

Deze woordgroepen krijgen dezelfde uitgangen als de lidwoorden in de der-Gruppe.
Let op: das krijgt als uitgang geen -as maar -es!  
  • Bijvoorbeeld: Dieses Buch ist von mir.

Slide 3 - Slide

Tot de "ein-Gruppe" behoren:
  • ein- (een)
  • kein- (geen)
  • mein- (mijn)
  • dein- (jouw)
  • sein- (zijn)
  • ihr- (haar)
  • unser- (ons/onze)
  • euer- (jullie)
  • ihr- (hun)
  • Ihr- (uw)
Deze woordgroepen krijgen dezelfde uitgang als de ein-Gruppe.



bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Slide

Plaats de woorden in de juiste groep:
Der-Gruppe
Ein-Gruppe
dieses
welche
jeder
deine
Ihre 
unser
keinen
die

Slide 5 - Drag question

Onderwerp = 1e naamval

Slide 6 - Slide

Lijdend voorwerp = 4e naamval
Wie/wat + gezegde + onderwerp

Slide 7 - Slide

Der- en Ein-Gruppe in schema
     mannelijk       vrouwelijk    onzijdig      meervoud
1   der Mann        die Frau       das Kind      die Kinder
4  den Mann       die Frau       das Kind      die Kinder

1   ein- Mann        eine Frau     ein- Kind     meine Kinder
4  einen Mann    eine Frau     ein- Kind     meine Kinder
 

Slide 8 - Slide

Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval

Slide 9 - Quiz

Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht das Kind.
A
Die Mann
B
Der Mann
C
Das Mann
D
Den Mann

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
Die Frau kauft ein... Tasche.
A
ein Tasche
B
einen Tasche
C
eine Tasche
D
einer Tasche

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
Der Junge sieht d... Hund(m).
A
der Hund
B
die Hund
C
das Hund
D
den Hund

Slide 13 - Quiz

Der- en Ein-Gruppe in schema
     mannelijk       vrouwelijk    onzijdig      meervoud
1   der Mann        die Frau       das Kind      die Kinder
4  den Mann       die Frau       das Kind      die Kinder

1   ein Mann         eine Frau     ein Kind      meine Kinder
4  einen Mann    eine Frau     ein Kind      meine Kinder
 

Slide 14 - Slide

An die Arbeit!

Kapitel 7 Grammatik C
instapoefening + 7 + 8

Slide 15 - Slide