voorzetsels

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 4

terugblik

- Wie weet nog hoe je het waar-deel in een zin kan vinden? 

- Waar denk je aan bij voorzetsels? 

lesdoel

Ik weet dat een voorzetsel het eerste woord van het waar-deel is.

Het voorzetsel zegt precies waar iets is. 

Ik kan het voorzetsel bepalen.

Het voorzetsel is het eerste woordje van het waar-deel en zegt precies waar iets is.

Hoe kan je het voorzetsel bepalen?

Juist! Eerst het waar-deel bepalen. 

Dat gaan we oefenen. Pak je wisbordje.

Joep loopt op het plein.

Waar loopt Joep?

Op het plein

Op = het eerste woordje van het voorzetsel = dus het voorzetsel. Nu jij. 

Schrijf het voorzetsel op. 

Lisa zit onder haar tafel.

Teun staat naast de kast.

Tim staat voor het bord.

Naar de bioscoop gaan Joris en Luna. 

Stel de vraag met waar. Dan heb je het waardeel. Het eerste woordje van het waar-deel is het voorzetsel. 

Aan de slag!

Oefening 1 en 2 (klaar: oefening 3).

Afsluiting

Wat is een voorzetsel?

Hoe vind je een voorzetsel?

Op wisbordje: Schrijf het voorzetsel uit volgende zin op:

Groep 4b loopt op het dak.