AFP Nieren

AFP Nieren
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DierverzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

AFP Nieren

Slide 1 - Slide

Waaruit bestaat het urinevormend apparaat?
A
nieren, urineleiders, urinebuis
B
urineleiders, urinebuis, blaas en nieren
C
urineleiders, urinebuis, blaas, nieren en lever
D
urineleiders, blaas, nieren en lever

Slide 2 - Quiz

2. Welke twee organen spelen een belangrijke rol bij de afvoer van
afvalstoffen uit het lichaam?

Slide 3 - Open question

Noem 3 hoofdfuncties van de nieren?

Slide 4 - Open question

Hoeveel nieren heeft een konijn?

Slide 5 - Open question

Uit welke drie delen bestaan de nieren?

Slide 6 - Open question

Wat is voorurine?
A
urine in de urinebuis voordat het naar de blaas gaat
B
gefilterd vocht waar nog water uit onttrokken moet worden
C
urine die in de blaas wacht om geloosd te worden
D
bloed dat nog door de glomeruli gefilterd moet worden

Slide 7 - Quiz

Wat doen de urineleiders?
A
urine van de blaas naar buiten vervoeren
B
een prikkel sturen naar de hersenen om het sein te geven dat de blaas vol is
C
urine van de nieren naar de blaas vervoeren
D
voorurine filteren

Slide 8 - Quiz

Hoe heten de verbindingen tussen de nieren en de blaas?
A
urinebuizen
B
urineleiders
C
verzamelbuizen
D
zaadleiders

Slide 9 - Quiz

• Wat is de functie van de blaas?

Slide 10 - Open question

Als de blaas vol is, trekken de blaasspieren samen. Wat gebeurt
er daarna?
A
afsluitspier blaas trekt samen
B
afsluitspier blaas verslapt
C
blaasspieren verslappen

Slide 11 - Quiz

Wat is geen functie van de nier?
A
handhaven van de juiste zuur-base-balans
B
terugwinnen van nuttige stoffen uit de voorurine
C
handhaven van de zout-water-balans
D
produceren van vitamine B

Slide 12 - Quiz

• Wat betekent de afkorting PU/PD?
A
te veel plassen/te veel drinken
B
te veel plassen/te weinig drinken
C
te weinig plassen/te veel drinken
D
te weinig plassen/te weinig drinken

Slide 13 - Quiz

Is incontinentie een gezondheidsprobleem of een
gedragsprobleem?

Slide 14 - Open question

Waar kan bloed in de urine niet vandaan komen?
A
uit de blaas
B
uit de prostaat of de baarmoeder
C
uit de nieren
D
uit de lever

Slide 15 - Quiz

Als een kater moeite heeft met plassen, waar kan dat dan op
wijzen?
A
nierfalen
B
te weinig drinken
C
vastlopen van blaasgruis
D
vastlopen van een galsteen

Slide 16 - Quiz

Welke kenmerken heeft urine van een gezonde hond?

Slide 17 - Open question

2. Welke van de volgende symptomen passen wel bij een dier met
ernstige klachten van de nieren en urinewegen?Meerdere zijn mogelijk.
A
braken
B
Jeuk
C
Pu/Pd
D
Slechte adem

Slide 18 - Quiz

Op welke manier kun je sterile urine verkrijgen?
A
opvangen in een schoon nierbekken
B
in een kattenbak met speciale korrels
C
door een blaaspunctie (cystocentese)
D
via een katheter

Slide 19 - Quiz

Hoe heet de ontsteking in de nieren die word veroorzaakt door
leptospirose?
A
glomerulonefrose
B
interstitiële nefritis
C
pyelonefritis
D
tubulonefrose

Slide 20 - Quiz

Welke van de volgende beweringen over een chronische nefritis
zijn waar?Meerdere mogelijk
A
PU/PD is het eerste symptoom van een chronische nefritis.
B
Het dier is ernstig algemeen ziek, het plast nog maar heel weinig of zelfs helemaal niet meer.
C
De nieren veranderen bij dit ziektebeeld uiteindelijk in 'schrompelnieren'.

Slide 21 - Quiz

Bij het nefrotisch syndroom is er sprake van eiwitverlies. Welke
symptomen zie je als gevolg hiervan?

Slide 22 - Open question

Wat is een urinewegobstructie?

Slide 23 - Open question

Wat is het belangrijkste verschil bij struvieturolithiasis tussen de
hond en de kat?
A
Bij de hond word deze meestal veroorzaakt door een bacteriële infectie, bij de kat niet.
B
Bij de hond zijn de stenen groter dan bij de kat.
C
Bij de kat wordt deze meestal veroorzaakt door en bacteriële infectie, bij de hond niet.
D
Bij de reu lopen de stenen nooit vast, bij de kat wel.

Slide 24 - Quiz

Gruis of stenen in de afvoerende urinewegen zijn opgebouwd uit
kristallen. Welke kristallen komen het meest voor?
A
caliumoxalaat
B
cystine
C
struviet
D
uraat

Slide 25 - Quiz

In welke situatie is er sprake van een spoedgeval?
A
een kater die niet kan plassen
B
een poes die buiten de bak plast
C
een reu met zeer sterk ruikende urine
D
een teef die druppels urine verliest

Slide 26 - Quiz