1.2 The News

Today's Lesson: 1.2 The News
  • What are you interested in?
  • Listening to and understanding  news
Grammatica:
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden
  • Opdrachten 1.2 maken in de licentie
  • Afsluiting & Huiswerk
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Today's Lesson: 1.2 The News
  • What are you interested in?
  • Listening to and understanding  news
Grammatica:
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden
  • Opdrachten 1.2 maken in de licentie
  • Afsluiting & Huiswerk

Slide 1 - Slide

What news are you interested in?

Slide 2 - Mind map

7

Slide 3 - Video

TODAY'S Grammar
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Slide

Personal 
Pronouns

Slide 5 - Slide

Uitleg
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord:
==> een persoon, een dier, of een ding

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 6 - Slide

Uitleg
Let op: I (ik) is altijd met een hoofdletter

Slide 7 - Slide

Vervang "Susan" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 8 - Quiz

Vervang "the dog" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 9 - Quiz

Vervang "my friends and I" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 12 - Slide


Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we

Slide 13 - Quiz


Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her

Slide 14 - Quiz

We gave him the money and he gave .......... (we) the candy.
A
him
B
them
C
her
D
us

Slide 15 - Quiz

Maak een zin met een of meer Personal Ponoun(s).

Slide 16 - Open question

Possessive 
Pronouns

Slide 17 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden

  • geven bezit aan
  • worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is

Slide 18 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een overzicht:

mijn          =         my
jouw/uw  =         your
zijn             =        his
haar           =        her


zijn/haar (dingen)    =      its
onze                             =      our
jullie                             =      your
hun                               =     their

Slide 19 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is:
                 Dat is mijn fiets.
                Die fiets is van mij.
De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders. Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Slide


  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar

  • ons/onze
  • jullie/uw
  • hun 


  • my
  • your
  • his
  • her

  • our
  • your
  • their
Bezittelijke voornaamwoorden - 1

Slide 21 - Slide


  • van mij
  • van jou
  • van hem
  • van haar

  • van ons
  • van jullie/u
  • van hen 


  • mine
  • yours
  • his
  • hers

  • ours
  • yours
  • theirs
 Bezittelijke voornaamwoorden - 2

Slide 22 - Slide

Voorbeelden
Dit is mijn gitaar. -> This is my guitar.
Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine

Dat zijn hun boeken. -> Those are their books.
De boeken zijn van hen. -> The books are theirs

Dit is zijn tas. -> This is his bag.
Deze tas is van hem. -> This bag is his.

Slide 23 - Slide

The cat has a long tail.
______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 24 - Quiz

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 25 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van deze zin:
Dit is mijn gitaar.
A
This is my guitar.
B
That guitar is of mine.
C
This guitar is my.
D
Those guitars are ours.

Slide 26 - Quiz


My pencil is broken. Can I borrow ......?
A
your
B
her
C
yours
D
mine

Slide 27 - Quiz

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 28 - Quiz

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 29 - Quiz

Maak een zin met een of meer Possessive Pronoun(s).

Slide 30 - Open question

Do exercise 2 + Grammar/Extra Grammar

Slide 31 - Slide

1.1 Exercises 1,2,Extra Grammar 12 + 3,4 en Exam Exercise
1.2 Exercises 1,3,4 and 2, GR13, Extra GR13 + Exam Exercise


Slide 32 - Slide

00:47
Vraag 1
Welke nationaliteit had de tegenstander van tennisser Alcott?

Slide 33 - Slide

01:31
Welke nationaliteit had de tegenstander van tennisser Alcott?
A
Amerikaans
B
Nederlands
C
Frans
D
Braziliaans

Slide 34 - Quiz

02:27
volgende vraag
In welke race had Jack Haig zijn sleutelbeen gebroken?

Slide 35 - Slide

03:48
In welke race had Jack Haig zijn sleutelbeen gebroken?
A
Tour of Spain
B
Tour de France
C
Tour of Italy
D
Olympische spelen

Slide 36 - Quiz

03:49
volgende vraag

Slide 37 - Slide

04:25

Slide 38 - Slide

04:25
Welke uitspraak is niet waar?
A
Dario is de eerste die met een vliegtuig door een autotunnel vliegt?
B
Dario vloog met zo'n 120 km/u door de tunnel.
C
Dario heeft een wereldrecord gezet.
D
Dario komt uit Turkije

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide