This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Theorie proefwerk toetsweek 3
Veel succes!!
Slide 1 - Slide
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband tegenstelling?
A
hoewel, echter, als
B
maar, daarentegen, ook
C
maar, hoewel, integendeel
D
integendeel, maar, mits
Slide 2 - Quiz
Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden: daardoor, zodat, waardoor?
A
redengevend
B
middel-doel
C
oorzaak-gevolg
D
conclusie
Slide 3 - Quiz
Welk schrijfdoel hoort bij de tekstsoorten ingezonden brief en recensie?
A
activeren
B
overtuigen
C
beschouwen
D
instructie geven
Slide 4 - Quiz
Welke tekstsoort past het beste bij het schrijfdoel informeren?
A
nieuwsartikel
B
gebruiksaanwijzing
C
tekst in een schoolboek
D
blog
Slide 5 - Quiz
Welke bewering over de hoofdgedachte van een tekst is NIET waar?
A
De hoofdgedachte is een korte samenvatting van de tekst
B
De hoofdgedachte bevat het onderwerp van de tekst
C
De hoofdgedachte is nooit vraag
D
De hoofdgedachte bestaat uit een paar kernwoorden
Slide 6 - Quiz
Bij welke tekststructuur lees je in het slot een conclusie?
A
verschijnsel- en besprekingstructuur
B
bewering- en argumentstructuur
C
verschijnsel- en verklaringstructuur
D
probleem -en oplossingstructuur
Slide 7 - Quiz
In het slot van een tekst lees je een aanbeveling. Welke tekststructuur past daar NIET bij?
A
bewering - en argumentenstructuur
B
vroeger - en - nu - structuur
C
probleem - en oplossingstructuur
D
verschijnsel - en verklaringstructuur
Slide 8 - Quiz
In een alinea van een tekst lees je hoe iets is ontstaan. Hoe noem je de functie van die alinea?
A
constatering
B
verklaring
C
toelichting
D
oorzaak
Slide 9 - Quiz
Wat lees je in een alinea die als functie aanleiding heeft?
A
Een kort, grappig of interessant verhaaltje
B
De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan
C
Een uitspraak die de schrijver moet onderbouwen
D
Welke gebeurtenis de schrijver ertoe gebracht heeft de tekst te schrijven
Slide 10 - Quiz
Wat is in de volgende argumentatie het standpunt:
Politici zijn niet te vertrouwen. Ik ga nooit meer stemmen, want ze doen toch niet wat ze beloven.
A
Politici zijn niet te vertrouwen
B
Ze doen toch niet wat ze beloven
C
Ik ga nooit meer stemmen
D
Er is geen standpunt
Slide 11 - Quiz
Wat is in de volgende argumentatie het onderschikkende argument? Ik ga niet mee vanavond want ik heb helemaal geen tijd. Mijn zusje heeft namelijk mijn hulp nodig
A
Ik heb helemaal geen tijd
B
Mijn zusje heeft mijn hulp nodig
C
Ik ga niet mee vanavond
D
Er is geen onderschikkend argument
Slide 12 - Quiz
Hoe noem je een argumentatiestructuur met een standpunt en één subargument?
A
nevenschikkende argumentatiestructuur
B
een onderschikkende argumentatiestructuur
C
enkelvoudige argumentatiestructuur
D
Een dergelijke structuur bestaat niet
Slide 13 - Quiz
Restaurants moeten klanten voortaan gratis water uit de kraan aanbieden, want dat is net zo lekker als duur water uit een fles. Is dit een sterk of een zwak argument?
A
Sterk, want je kunt het zelf ervaren
B
Zwak, want je kunt het niet controleren
C
Sterk, want het is een feit
D
Zwak, want mensen mogen zelf weten wat ze drinken in een restaurant
Slide 14 - Quiz
De dijken moeten versterkt worden, want anders bezwijken ze onder de toenemende druk van het water. Is dit een sterk of een zwak argument?
A
Zwak, want je kunt het niet voorspellen
B
Sterk, want dijken zijn niet meer zo sterk
C
Zwak, want het is geen onderbouwing voor het standpunt