Taalverzorging H1: spelling - leestekens gebruiken - les 1 Kader 3

                 Vandaag

Taalverzorging
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

                 Vandaag

Taalverzorging

Slide 1 - Slide

In de les
  • Pak je je boek, schrift en pen erbij
  • Doe je actief mee​
  • Bij een vraag steek je je vinger op​
  • Stoor je niet​
  • Houd je het lokaal netjes 



Slide 2 - Slide

Taalverzorging
Leestekens goed gebruiken. Hoofdstuk 1, blz. 28 en 29
Doelen: 
  • Je leert hoofdletters, punten, komma's, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken;
  • Je leert hoofdletters, dubbele punt en aanhalingstekens in citaten gebruiken.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Aan het werk
  • Hoofdstuk 1, taalverzorging, blz. 28 en 29
  • Maak de opdrachten 1 t/m 4
  • Heb je een vraag, steek je vinger op dan kom ik langs.
  • Klaar? Vraag dan het antwoordboek en controleer je antwoorden.
  • Heb je niet alles af, dan is dat het huiswerk voor de volgende les.

Slide 5 - Slide

Geleerd
Leestekens goed gebruiken.
Je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken.
Je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat.

Slide 6 - Slide

Verschillen in betekenis
- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen

- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 7 - Slide

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 8 - Mind map

Weet je nog? Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 9 - Open question

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 10 - Quiz

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van seizoenen/jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 11 - Quiz

Leestekens (1)
- punten
- vraagtekens
- uitroeptekens
- komma's

Slide 12 - Slide

Punten (1)
- Aan het einde van een zin

Vandaag heb ik een hockeywedstrijd. 
Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 13 - Slide

Punten (2)
- Na of in sommige afkortingen
d.m.v. - m.a.w. - i.i.g.
dhr. - mevr. - mej.
max. - min. - nr.

Slide 14 - Slide

Vraagtekens
- Na een directe vraag

Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?
'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Brahim.

Slide 15 - Slide

Uitroeptekens (1)
- Om aan te geven dat iemand luid roept

'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.

Slide 16 - Slide

Uitroeptekens (2)
- Om een bevel of waarschuwing aan te geven
Halt, of ik schiet!
Stop!
Kom hier!

Slide 17 - Slide

Komma's
- Maakt een zin overzichtelijker
- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt

Slide 18 - Slide

Komma's (1)
Voor voegwoorden, het lijkt wel even een pauzeteken in een zin

Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.

Slide 19 - Slide

Komma's (2)
- Tussen de delen van een opsomming

Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, mango, vanille en bosvruchten.

Slide 20 - Slide

Komma's (3)
-Tussen twee persoonsvormen

Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.

Slide 21 - Slide

Leestekens (2)
- dubbele punt bij een citaat
- aanhalingstekens bij een citaat

Slide 22 - Slide

Weet jij (nog) wat een citaat is?

Slide 23 - Mind map

Citaat
- Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat.
- staat altijd tussen aanhalingstekens
- wordt ook directe reden genoemd
- begint altijd met een hoofdletter.

Slide 24 - Slide

Aanhalingstekens bij citaat
 
Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens.
Tom zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Mo gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'

Slide 25 - Slide

Dubbele punt bij citaat
- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt

Tom zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Mo gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'

Slide 26 - Slide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 27 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Arnold wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 28 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 29 - Open question

'Sara zei:' Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quiz

Fernando vroeg: 'Wil je de suiker aangeven?'
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quiz

Willem zei tegen Tim: 'Ik kan je niet vinden.'
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

Ali zei 'Daar heb ik geen zin in.'
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

De jongen riep: 'Maurice, wacht even!'
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide