Woche 14: 3W

Herzlich Willkommen
Woche 14
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen
Woche 14

Slide 1 - Slide

Diese Woche: Woche 14
Gast
Schreibprüfung Kapitel 5 am 11. April 2023
Start Kapitel 6
Präsentationen

Slide 2 - Slide

Start Kapitel 6
Ihr könnt über eure Pläne und euren Urlaub sprechen.

Slide 3 - Slide

Ziele Woche 14
Ihr könnt den Hauptgedanke von einem Lied oder Interview über Reisen verstehen.
Ihr könnt die wichtigsten Informationen aus einem, kurzen, deutschen Text mit einem historischen Thema einholen.

Slide 4 - Slide

Ziele Woche 14
Ihr könnt die richtigen Formen der Adjektive bei der Der-Gruppe und Ein-Gruppe machen.
Ihr könnt den Weg fragen oder den Weg beschreiben.

Slide 5 - Slide

Wochenarbeit 14
Teil A 3,4, B5, C7,8,12
Lernen: A Seite 82
                   B Seite  82
                       C Seite 84 und 86

Slide 6 - Slide

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Slide 7 - Slide

Leerdoel
kunnen
 Je kunt de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de Der- + Ein-groep toepassen.




Slide 8 - Slide

Wat is een Adjektiv?
een Adjektiv = een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord...
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord; 
  •   betreft vaak een eigenschap of een kenmerk;
  •  staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord.


Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie auto. 
Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes Auto.

Slide 9 - Slide

Der-Gruppe
Bij de Der-Gruppe horen de woorden:

der/die/das/den/dem/des + de aanwijzende voornaamwoorden: dies-,jed-,manch-,welch-,solch-, all

Slide 10 - Slide

Ein-Gruppe
Bij de Ein-Gruppe horen de woorden:

ein / kein +
bezittelijke voornaamwoorden

Slide 11 - Slide

Der- + Ein-Gruppe
Waarom worden deze woorden per groep samen genomen?

Ze krijgen dezelfde uitgangen
bij de verschillende naamvallen

Slide 12 - Slide

Der-Gruppe
Hoe ziet dat er dan uit?


mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nv.
der / jeder
die / jede
das / jedes
die / jede
2e nv.
des/ jedes (e)s
der/ jeder 
des/ jedes (e)s
der/jeder
3e nv.
dem / jedem

der / jeder
dem / jedem
den +-n /
jeden +-n
4e nv.
den / jeden
die / jede
das / jedes
die / jede

Slide 13 - Slide

Nu met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nv.
der große Tisch
die blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen
/Freunde

2e nv.
des großen Tisch (e)s
der blauen Jacke
des kleinen Haus (e)s
der guten Sachen/
Freunde
3e nv.
dem großen Tisch
der blauen Jacke
dem kleinen Haus
den guten Sachen
/Freunden
4e nv.
den großen Tisch
 blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen
/Freunde

Slide 14 - Slide

Ein-Gruppe
Hoe ziet dat er dan uit?


mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nv.
ein / mein
eine / deine
ein / sein
keine / unsere
2e nv.
eines/meines (e)s
einer/deiner
eines/seines (e) s
keiner/unserer
3e nv.
einem/
meinem
einer / deiner
einem /
seinem
keinen +-n /
unseren +-n
4e nv.
einen /meinen
eine / deine
ein / sein
keine / unsere

Slide 15 - Slide

Nu met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nv.
ein großer Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten 
Schuhe
2e nv.
eines großen Tisch (e)s
einer blauen Jacke
eines kleinen Haus  (e)s
keiner guten Schuhe
3e nv.
einem großen Tisch
einer blauen Jacke
einem kleinen Haus
keinen guten Schuhen
4e nv.
einen großen Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten 
 Schuhe

Slide 16 - Slide

Hoe leer je dat?
Je kunt een

S L E U T E L

tekenen in het schema!

Slide 17 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Slide 18 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Slide 19 - Slide

Voorbeeld:
Ein ...  groß... Haus gefällt mir gut!

=> naamval van het zinsdeel?
=> geslacht van 'Haus' ?

Slide 20 - Slide

Voorbeeld:
=> naamval van het zinsdeel? onderw. = 1e nvl.
=> geslacht van 'Haus' ?    das Haus - onzijdig

                Ein- großes Haus gefällt mir!

Slide 21 - Slide

Wat is de meest voorkomende uitgang van het Adjektiv in het Duits ?
A
-e
B
-er
C
-en
D
-es

Slide 22 - Quiz

In welke naamval(en) komt deze meestvoorkomende uitgang -en ALTIJD voor ?
A
1e en 2e naamval
B
2e en 3e naamval
C
3e en 4e naamval
D
1e en 4e naamval

Slide 23 - Quiz

Bij welke woorden komt de meestvoorkomende uitgang -en UITSLUITEND voor ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 24 - Quiz

Jetzt du!

Slide 25 - Slide

Ein ... jung... Frau hat uns geholfen.
A
- -e
B
- -es
C
-en -en
D
-e -e

Slide 26 - Quiz

Ich habe diese braun... Schuhe (mv).
A
-e
B
-en
C
-er
D
-em

Slide 27 - Quiz

Er trägt meinen blau... Pulli (m).
A
-e
B
-er
C
-en
D
-em

Slide 28 - Quiz

Mein Bruder hat ein gelb...... T-Shirt (0) bekommen.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 29 - Quiz

Wir fahren mit (d)... rot..... Boot (o).
A
dem -en
B
den -en
C
das -e
D
dem -em

Slide 30 - Quiz

Ein groß..... Mann kaufte ein Eis.
A
-en
B
-e
C
-es
D
-er

Slide 31 - Quiz

Durch (d)... rot... Hose (v) siehst du hübsch aus!
A
die -e
B
der -er
C
dem -en
D
das -es

Slide 32 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Je kunt het uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord toepassen.
A
Ja, ik kan het! Ben me zeker!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 33 - Quiz

Einde

Slide 34 - Slide