Samenstellingen

Welkom
Pak je boekje en laptop erbij en start LessonUp op.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Pak je boekje en laptop erbij en start LessonUp op.

Slide 1 - Slide

Opdracht E
Anna’s
Sophies
Imkes
Pauls
Annekes
Diederiks
Hamza’s

Slide 2 - Slide

Opdracht E
Elles
Ella’s
Bas’
Marco’s
Kees’
Evy’s
Franklins

Slide 3 - Slide

Samenstellingen
Meestal twee zelfstandig naamwoorden aan elkaar.
Meestal –en- tussen
Hond + riem = hondenriem
Fiets + bel = fietsbel
Kip + hok = kippenhok

Slide 4 - Slide

'valse' samenstelling
Eén van de woorden is géén zelfstandig naamwoord
Krijgt nooit een tussen –n-
Rood + kool = rodekool (rood is een bijvoeglijk naamwoord)
Beer + sterk = beresterk (beer wordt hier als bn gebruikt)
Jokken + brok = jokkebrok (jokken is een werkwoord)

Slide 5 - Slide

Uitzondering 1
Het eerste woord heeft een meervoud op –en én op –s.
Groentes/ groenten: groente + soep = groentesoep
Gemeentes/gemeenten: gemeente + huis = gemeentehuis

Slide 6 - Slide

Uitzondering 2
Het eerste woord heeft geen meervoud.
Rijst + pap = rijstepap
Benzine + station = benzinestation

Slide 7 - Slide

Uitzondering 3

Het eerste woord verwijst naar iets waar we er maar één van hebben.
Koningin + dag = Koninginnedag
Zon + bril = zonnebril
Maan + straal = manestraal

Slide 8 - Slide

Uitzondering 4

Het woord voelt niet meer als een samenstelling. Het is versteend.
Burgemeester
Bolleboos
papegaai

Slide 9 - Slide

Maak samenstellingen: pan + koek, rogge + brood, groente + boer

Slide 10 - Open question

Maak samenstellingen: koningin + dag, kat + bak, beer + muts

Slide 11 - Open question

Maak samenstellingen: docent + handleiding, aap + trots, aap + rots

Slide 12 - Open question

steek + blind, goed + morgen, keuze + pakket

Slide 13 - Open question

keuken + trap, weide + vogel, leraar + kamer

Slide 14 - Open question

bruid + gom, dag + raad, reus + mop

Slide 15 - Open question

gedaante + verwisseling, zondag + rijder

Slide 16 - Open question

tarwe + brood, huis + markt, bes + sap

Slide 17 - Open question

beer + sterk, benzine + pomp, hoog + school

Slide 18 - Open question

knarsen + tanden, ziek + wagen, akte + tas

Slide 19 - Open question

boord + vol, schat + bout, rijst + pap

Slide 20 - Open question

seconde + wijzer, geweten + loos, huil + balk

Slide 21 - Open question

kleren + zooi, dief + taal, knorren + pot

Slide 22 - Open question

ver + kijker, maan + schijn, aarde + donker

Slide 23 - Open question

ouder + zorg, koor + veld

Slide 24 - Open question

Tussen -s-
Als je een –s hoort, schrijf je hem ook.
Meisjeskamer
Lichaamsgeur
Stationsweg

Slide 25 - Slide

Tussen -s-
Hoor je hem niet, maar zou je hem bij een ander zelfstandig naamwoord wel horen? Dan schrijf je ook een –s.
Meisjesspeelgoed
Stationsstraat
lichaamsscanner

Slide 26 - Slide

Voornaamwoordelijk bijwoord
Voorzetsels met ‘er’ of ‘daar’ ervoor schrijf je vast.
Daaromheen
Ertegenover
Samenstellingen met lidwoord + zelfde schrijf je vast.
Hetzelfde, dezelfde, eenzelfde

Slide 27 - Slide

voeg samen: dorp + straat, liefde + scene, moeder + kindje

Slide 28 - Open question