aanwijzende voornaamwoorden

aanwijzend voornaamwoord

doel: 
-leren wat een aanwijzend voornaamwoord is
-wanneer gebruik je die/dat/deze/dit
(TaalCompleet thema 8)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

aanwijzend voornaamwoord

doel: 
-leren wat een aanwijzend voornaamwoord is
-wanneer gebruik je die/dat/deze/dit
(TaalCompleet thema 8)

Slide 1 - Slide

aanwijzen
dichtbij                 ver weg

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

                                            dichtbij              ver weg
het-woord            het boek               dit boek                      dat boek
de-woord              de tas                    deze tas                     die tas
meervoud 2+       de boeken           deze boeken           die boeken

Slide 4 - Slide

het meisje
A
die meisje
B
dat meisje

Slide 5 - Quiz

de tafel
A
dit tafel
B
deze tafel

Slide 6 - Quiz

Het boek
A
dat boek
B
die boek

Slide 7 - Quiz

de hond
A
dit hond
B
deze hond

Slide 8 - Quiz

dichtbij: ..................... pen is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 9 - Quiz

ver weg: ..................... pen is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 10 - Quiz

ver weg: .....................potlood is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 11 - Quiz

dichtbij: ..................... potlood is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 12 - Quiz

ver weg: ..................... potloden zijn van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 13 - Quiz

dichtbij: ..................... telefoon is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 14 - Quiz

ver weg: ..................... tasje is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 15 - Quiz

dichtbij: ..................... potloden zijn van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 16 - Quiz

Bij de gebruik je.........
(dat,dit,die,deze)

Slide 17 - Open question

ver weg: ..................... pen is van jou.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 18 - Quiz

Bij het gebruik je.........
(dat,dit,die,deze)

Slide 19 - Open question