Les 49 (28-05)

Cours du 28 mai
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Cours du 28 mai

Slide 1 - Slide

Programme
  • Presentie
  • Lesdoelen
  • Nakijken:
      Paragraaf (E), F, H
  • Herhalen 
      - Vragen stellen in het Frans / 
         ontkenningen
      - Werkbladen
  • Tâche
  • Au travail!
  • Devoirs


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na de les...

...kun je vragen stellen in het Frans over 
   iemand zijn levenstijl.

...kun je een verhaal tekenen over iemand 
   die ziek is.


Slide 3 - Slide

Nakijken



Nakijken. Open je boek op p.30-33 en p.36-38.



Slide 4 - Slide

Herhalen
Laten we eens kijken hoeveel jullie nog onthouden hebben van de vraagzinnen in het Frans. 

Schrijf je in, in LessonUp en beantwoord de vragen. 

Slide 5 - Slide

In welke 2 categorieën kun je vraagzinnen verdelen?

Slide 6 - Open question

Met en zonder vraagwoorden
Je kunt de vraagzinnen opdelen in twee categorieën:
- Vraagzinnen zonder vraagwoorden.
- Vraagzinnen met vraagwoorden. 

Deze vraagzinnen kun je per categorie op 2 manieren vragend maken. 

Slide 7 - Slide

Op welke 2 manieren kun je, zowel bij een zin met vraagwoord als zonder vraagwoord, een zin vragend maken?

Slide 8 - Open question

Zonder vraagwoorden:
- Zet er een vraagteken achter:
  Tu manges bien?
  Tu fais du sport trois fois par semaine?

- Zet de woord combinatie 'est-ce que' 
  vooraan in de zin:
  Est-ce que tu manges bien?
  Est-ce que tu fais du sport trois fois par 
  semaine?
Met vraagwoorden:
- Zet het vraagwoord (meestal) vooraan in 
  de zin en zet er een vraagteken achter:
  Comment tu manges bien?
  Pourquoi tu fais du sport trois fois par semaine?

- Zet 'est-ce que' er tussen:
  Comment est-ce que tu manges bien?
  Pourquoi est-ce que tu fais du sport trois fois   
  par semaine?

Slide 9 - Slide

Waar moet je op letten wanneer je met 'est-ce que' werkt?

Slide 10 - Open question

Phrases Clés G -au travail
'Est-ce que' werkt net zoals de l', de n' en de j'. Of te wel: de 'e' van 'que' verdwijnt zodra er een woord met een klinker of stomme h volgt:

Est-ce qu'il est sportif?
Pourquoi est-ce qu'elle est malade?
Est-ce qu'Anna mange bien?

Slide 11 - Slide

Wat is de zinsvolgorde bij vraagzinnen met 'Est-ce que' in categorie 1?

Slide 12 - Open question

Wat is de zinsvolgorde van de vraagzinnen in categorie 2 die 'Est-ce que' in de zin hebben staan?

Slide 13 - Open question

Zinsvolgorde 'est-ce que'
In een zin zonder vraagwoord komt 'est-ce que' altijd voor in de zin. 
- Est-ce que nous sommes en bonne santé?

In een zin met vraagwoord komt 'est-ce que' vaak als tweede element in de zin. Vaak na het vraagwoord.
- Qui est-ce que manges beaucoup de légumes?

Slide 14 - Slide

Maak de volgende zin vragend, gebruik geen vraagwoord:

Il aime faire du sport.

Slide 15 - Open question

Welk vraagwoord kun je gebruiken in de zin?

.....tu reste en bonne santé? Je bouge beaucoup et je mange bien.

Slide 16 - Open question

Welk vraagwoord kun je gebruiken in de zin?

.... ils font comme sport? Ils font du tennis.

Slide 17 - Open question

Paragraaf D: de ontkenning
Weet je nog?

Je vertaalt niet of geen in het Frans met de twee woorden 'ne...pas'. 'Ne' staat voor de persoonsvorm (altijd een werkwoord) en 'pas' staat er achter

1. Je ne fais pas de ski. 
2. Je n'ai pas fait de ski.
3. Je ne vais pas faire le ski.

Waarom n' en niet ne in zin 2?

Slide 18 - Slide

Inderdaad!

Voor een klinker en stomme 'h' komt een n'.
> Je n'aime pas les médicaments. 
> Je n'habite pas près d'un hôpital. 


Slide 19 - Slide

Nog een paar bijzondere vormen. 

De ontkenning van c'est is 'ce n'est pas'

De ontkenning van il y a is 'il n'y a pas'.


Slide 20 - Slide

Andere ontkenningen:
Naast ne...pas zijn er nog meerdere ontkenningen. 

Denk aan 'niet meer', 'nooit', 'niets' en 'nog niet'. Ook deze ontkenningen komen voor in het Frans en worden op dezelfde manier in de zin geplaatst als 'niet' of 'geen'.  Kijk mee:

1. Je n'ai plus de fièvre.                                                 > ne ... plus (niet meer)
2. Il n'est jamais malade.                                              > ne ... jamais (nooit)
3. Je n'ai rien mangé.                                                     > ne ... rien (niets)
4. Nous n'avons pas encore cassé quelque chose.    > ne ... pas encore (nog niet)

Deze moet je uit je hoofd leren qua betekenis en plaats.

Slide 21 - Slide

Maak ontkennend:

Je ___________ (eten, nooit) de chips.

Slide 22 - Open question

Maak ontkennend:

Tu es allé chez le docteur? (nog niet)

Slide 23 - Open question

Maak ontkennend:

Tu es au club de sport? (niet meer)

Slide 24 - Open question

Au travail!
Maak nu de volgende werkbladen:
- ontkenningen
- vraagzinnen

timer
25:00

Slide 25 - Slide

Les devoirs
Leer voca A, B, E en F.

Maak:
- Werkbladen

Slide 26 - Slide