3 basis H4 Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, tLeerjaar 2,3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Voltooid deelwoord

Slide 2 - Mind map

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Mind map

VD als BN
De foto is vergroot --> de vergrote foto.
Ik verwacht hem elk moment --> de verwachte vriend.
De weg is verbreed --> de verbrede weg.


Slide 4 - Slide

Regel
Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je
zo kort mogelijk!

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
De vergrote foto      (niet vergrootte).
De verwachte vriend        (niet verwachtte).
De verbrede weg           (niet verbreedde).

Maar: Het kind is gered --> Het geredde kind. 

Slide 6 - Slide

Voorbeeld 
Zijn fiets is daar gevonden. --> De gevonden fiets.
De ouders zijn vertrokken. --> De vertrokken ouders.

Slide 7 - Slide

Trucje
Vul het VD eerst in in deze zin:
Hij is ... 
--> hij is gevonden --> Het gevonden kind. 
--> Hij is gepakt --> De gepakte jongen. 

Slide 8 - Slide

De tijger is GESTORVEN.
A
BN
B
VD

Slide 9 - Quiz

Wij hebben GEFIETST toen het nog zonnig was.
A
VD
B
BN

Slide 10 - Quiz

De GEKOOKTE eieren waren versierd met Pasen.
A
VD
B
BN

Slide 11 - Quiz

De FIETSENDE vrouw zag mij niet aankomen.
A
VD
B
BN

Slide 12 - Quiz

Wij hebben de koffer gisteren INGEPAKT.
A
VD
B
BN

Slide 13 - Quiz

Wij hebben de koffer gisteren INGEPAKT. (VD)
Maak een zin waarin ingepakt een

Slide 14 - Open question

De kinderen waren verdwaald. De ........ Kinderen

Slide 15 - Open question

Het uur is verzet. Het ...... uur.

Slide 16 - Open question

De sleutel is gezocht. De ..... sleutel.

Slide 17 - Open question

Het ijsje is gesmolten. Het .... ijsje.

Slide 18 - Open question

De crisis werd verwacht. De ..... crisis.

Slide 19 - Open question

Er is veel geld aan besteed. Het ..... geld.

Slide 20 - Open question

Het gebouw is verwoest. Het .... gebouw.

Slide 21 - Open question