- Fase 1: Ga met je groepje (rij waarin je zit) het verschil opschrijven in je schrift tussen collectieve goederen en quasi-collectieve goederen. Maak hiervan twee categorieën.
- Fase 2: Verdeel de voorbeelden uit opdracht 2 onder bij de juiste categorie en leg uit waarom.(let op: sommige voorbeelden horen niet bij beide categorieën).
Bedenk daarnaast ook nog een eigen voorbeeld van beide categorieën.
- Fase 3: Klassikaal nabespreken van de opdracht. Per groepje kun je aangewezen worden om je categorieën te presenteren.