participium praesens Latijn

LATIJN
Participium
1 / 18
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

LATIJN
Participium

Slide 1 - Slide

Het participium kun je op verschillende manieren vertalen, welke manier kan NIET
A
letterlijk: bijv. lopend
B
die/dat-zin
C
omdat/hoewel/terwijl
D
als een normale pv vertalen zonder voegwoord

Slide 2 - Quiz

Aan welke letters kun je het participium herkennen?
A
E / ETE
B
TE / TI
C
RT / RE
D
NS / NT

Slide 3 - Quiz

Wat is in deze zin het participium:
deus deae lacrimanti donum dabat.
A
deae
B
lacrimanti
C
donum
D
dabat

Slide 4 - Quiz

Vertaal deze zin: deus deae lacrimanti donum dabat (*lacrimare = huilen)
A
De god gaf een geschenk aan de huilende godin.
B
Huilend gaf de god een geschenk aan de godin.
C
Terwijl hij huilde, gaf de god een geschenk aan de godin
D
Het geschenk werd door de god aan de godin gegeven, omdat ze huilde

Slide 5 - Quiz

Als er bij het participium nog extra informatie staat (bijvoorbeeld een lijdend voorwerp), waar staat deze extra informatie dan meestal?
A
meteen voor het participium
B
meteen na het participium
C
vooraan in de zin
D
meteen voor de persoonsvorm

Slide 6 - Quiz

Met welk woord congrueert het participium 'habentem' in onderstaande zin? Deus deam filias habentem amat
A
deus
B
deam
C
filias
D
amat

Slide 7 - Quiz

Vertaal: Deus deam filias habentem amat.
A
De god, die dochters heeft, houdt van de godin.
B
De godin, die dochters heeft, houdt van de god.
C
De god houdt van de godin, die dochters heeft.
D
De god, houdt van de godin, hoewel hij dochters heeft.

Slide 8 - Quiz

Vorming van participium
stam + (e) + ns
audi + e + ns
ama + ns
mitt + e + ns

Slide 9 - Slide

Bij Latijn is het participium vrouwelijk en mannelijk hetzelfde
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Genitivus
ama + ns --> ama + nt + is
dele + ns --> dele + nt + is
dic + e + ns --> dic + e + nt + is

Slide 11 - Slide

Welk participium congrueert met deos?
A
habens
B
habentos
C
habentes
D
habenta

Slide 12 - Quiz

Welk participium kan NIET met deae congrueren?
A
lacrimantae
B
lacrimantis
C
lacrimanti
D
lacrimantem

Slide 13 - Quiz

Welk participium congrueert met patrem?
A
audiens
B
audentis
C
audientem
D
audientum

Slide 14 - Quiz

Deponente werkwoorden
- or (1e p enkelvoud) / (r)i (infinitivus)
bijv. conor / conari
bijv. loquor / loqui

Slide 15 - Slide

Uitgangen
stam + bindklinker + or / ris / tur / mur / mini / ntur

Imperfectum: BA!! 

Slide 16 - Slide

Vertaal mittuntur
A
zij stuurt
B
zij wordt gestuurd
C
wij sturen
D
zij worden gestuurd

Slide 17 - Quiz

Vertaal audimini:
A
wij horen
B
wij worden gehoord
C
jullie worden gehoord
D
jij wordt gehoord

Slide 18 - Quiz