This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Samengestelde zinnen & voegwoorden
Slide 1 - Slide
Grammatica en spelling havo
Voegwoorden / signaalwoorden kennen en toepassen.
Samengestelde zinnen terug kunnen brengen naar enkelvoudige zinnen.
Van enkelvoudige zinnen meervoudige zinnen kunnen maken.
Verwijswoorden (die/dat) toepassen.
Zinsvolgorde/zinsbouw. Ond – pv – verder. Fouten herkennen.
Toets is over 3 weken vanaf vandaag
Slide 2 - Slide
Grammatica en spelling vwo
Je leert voeg- en signaalwoorden herkennen en gebruiken.
Je leert wat hoofd- en bijzinnen zijn.
Je leert samengestelde zinnen te herschrijven naar enkelvoudige zinnen.
Je leert enkelvoudige zinnen te herschrijven naar samengestelde zinnen.
Je leert al deze zinnen te schrijven in goede zinsvolgordes.
Je leert de juiste verwijswoorden toe te passen in (samengestelde) zinnen.
Toets is over 3 weken vanaf vandaag.
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
weet je dat een samengestelde zin uit een hoofdzin en bijzin kan bestaan
weet je wat nevenschikkend en onderschikkend is
kan je voegwoorden herkennen
kan je voegwoorden toepassen en samengestelde zinnen maken.
Slide 4 - Slide
Wat weet je nog over enkelvoudige en samengestelde zinnen?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Video
Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 persoonsvorm):
De docent roept de leerlingen.
De leerlingen stoppen met praten.
Samengestelde zin (meer dan 1 persoonsvorm):
De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.
Slide 7 - Slide
Hoofd- en bijzinnen
Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en/of bijzinnen.
Slide 8 - Slide
Hoofdzinnen
De hoofdzin is een zelfstandige zin en kan dus op zichzelf bestaan.
In een hoofdzin:
De persoonsvorm en het onderwerp staan naast elkaar.
De persoonsvorm staat vooraan in de zin: op de eerste of tweede plaats.
Een hoofdzin kan zelfstandig bestaan.
Slide 9 - Slide
Hoofdzinnen
Er zijn drie opties:
Hoofdzin - hoofdzin
Rick eet geen fastfood meer, want anders komt hij snel aan.
Hoofdzin - bijzin
Abigail heeft al een paar dagen koorts, maar voelt zich prima.
Bijzin - hoofdzin
Hoewel ik het hem drie keer gevraagd had, was hij het alsnog vergeten.
Slide 10 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn als wegwijzers in een tekst.
Ze geven aan welk soort informatie wordt gepresenteerd en wat de lezer kan verwachten.
Ze kunnen betrekking hebben op tijd (bijvoorbeeld: "eerst," "daarna"), opsomming (bijvoorbeeld: "ten eerste," "bovendien"), conclusie (bijvoorbeeld: "kortom," "samengevat") en meer.
Voorbeeld: Er zijn verschillende redenen om te sporten. Ten eerste verbetert het je fysieke gezondheid. Bovendien helpt sporten ook bij stressvermindering.
Slide 11 - Slide
Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die zinnen aan elkaar koppelen en de relatie tussen die zinnen aangeven.
Voegwoorden kunnen bijvoorbeeld een oorzaak-gevolgrelatie (bijvoorbeeld: "omdat," "daarom"), een tegenstelling (bijvoorbeeld: "maar," "hoewel"), een vergelijking (bijvoorbeeld: "zoals," "evenals") of andere soorten verbanden aanduiden.
Hij wilde naar de film, want de recensies waren positief.
Slide 12 - Slide
Nevenschikkende voegwoorden
Gebruik je bij een hoofdzin + hoofdzin
en
maar
want
of
dus
dan (wel)
Onderschikkende voegwoorden
Gebruik je bij een hoofdzin + bijzin of bijzin + hoofdzin