Par 5.4 Rekenen aan oplossingen

Par 5.4 Rekenen aan oplossingen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Par 5.4 Rekenen aan oplossingen

Slide 1 - Slide

Ionen in een oplossing
CaCl2(s) --> Ca2+(aq)  +  2Cl-(aq)

Als je 1 mol vast calciumchloride, CaCl2(s), oplost, is de molverhouding van de Ca2+(aq) en Cl-(aq) ionen in de oplossing 1 : 2. In totaal zijn in deze oplossing 3 mol ionen aanwezig.

Slide 2 - Slide

Ionen in een oplossing
Uit de formule van het zout leid je dus twee dingen af:
1.  De molverhouding van de positieve en negatieve ionen in de   
      oplossing
2. Het totale aantal mol ionen in de oplossing.

Slide 3 - Slide

Molariteit en concentratie moleculaire stoffen.
Stel dat je 1,0 L oplossing hebt.  Daarin heb je  7,5 · 10−2 mol glucose, C6H12O6(aq), opgelost. Je kunt de opgeloste hoeveelheid glucose op de volgende manieren aangeven:

Slide 4 - Slide

Molariteit en concentratie moleculaire stoffen.
 - de molariteit van de C6H12O6-oplossing is 7,5 · 10−2 M;
- dit is een 0,075 M C6H12O6-oplossing
- de concentratie C6H12O6 of [C6H12O6] = 0,075 mol L−1
Bij moleculaire stoffen zijn de concentratie en moraliteit even
groot.

Slide 5 - Slide

Molariteit en concentratie moleculaire stoffen.
Bij moleculaire stoffen zijn de concentratie en moraliteit even
groot.

Slide 6 - Slide

Molariteit en concentratie zouten.
Bij zouten maak je onderscheid tussen molariteit en 
ionconcentratie.
CaCl2(s). --> Ca2+(aq) +. 2Cl-(aq)
In bijvoorbeeld 1,0 L oplossing met 0,20 mol opgelost CaCl2 zijn er niet evenveel Ca2+ als Cl ionen aanwezig. Je kunt over deze oplossing van 
CaCl2 wél het volgende zeggen:


Slide 7 - Slide

Molariteit en concentratie zouten.
- de molariteit van de CaCl2-oplossing is 0,20 M;
- dit is een 0,20 M CaCl2-oplossing;
- de concentratie calciumionen of [Ca2+] = 0,20 mol L−1;
- de concentratie chloride-ionen of [Cl] = 0,40 mol L−1.


Slide 8 - Slide

Concentratie in een oplossing berekenen

Slide 9 - Slide

Verdunnen
In een laboratorium zijn vaak grote hoeveelheden oplossing met een nauwkeurige ionconcentratie nodig. De laborant gebruikt dan een geconcentreerde voorraadoplossing. Door 
verdunnen maakt hij daarvan de hoeveelheid die nodig is. Door verdunnen daalt de concentratie van de opgeloste stoffen.

Slide 10 - Slide

Verdunnen

Slide 11 - Slide

Verdunnen
Je vergelijkt het eindvolume met het beginvolume om te berekenen hoe vaak een oplossing is verdund. Als je eindvolume 500 mL is en het beginvolume 50 mL heb je de oplossing 500 : 50 = 10 maal verdund. De ionconcentratie in de 10 maal verdunde oplossing is ook 10 maal zo klein als in de voorraadoplossing.

Slide 12 - Slide

Verdunnen
Let op:

Om uit 50 mL voorraadoplossing 500 mL 10 x verdunde oplossing te maken moet je 500 mL − 50 mL = 450 mL gedestilleerd water toevoegen.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide