Quiz Nom, Dat, Akk

Quiz 1e, 3e en 4e naamval
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz 1e, 3e en 4e naamval

Slide 1 - Slide

Welke naamval hebben we nieuw geleerd?
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 2 - Quiz

Als we het over een 3e naamval in het Duits hebben, over welk Nederlands zinsdeel hebben we het dan?
A
werwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Wat doe ik als allereerste voordat ik een zin ga ontleden?
A
Der- of Ein-Gruppe bepalen
B
werkwoordelijk gezegde bepalen
C
Onderwerp zoeken
D
geen van het bovenstaande

Slide 4 - Quiz

wie/ wat + gezegde
aan wie/ voor wie
onderwerp + gezegde + wie/wat
1e naamval
4 naamval
3de naamval
onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 5 - Drag question

Het onderwerp van de zin is altijd de
A
Nominativ
B
Akkusativ
C
Genitiv
D
Dativ

Slide 6 - Quiz

der-Gruppe
ein-Gruppe
der
kein-
dies-
die
unser
welch-
solch-
mein-
manch-
sein-
unser-
die
jed-
all-
euer-
ihr-

Slide 7 - Drag question

wie/ wat + gezegde
aan wie/ voor wie
onderwerp + gezegde + wie/wat
1e naamval
4 naamval
3de naamval
onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Drag question

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
Nominativ
B
Genitiv
C
Dativ
D
Akkusativ

Slide 9 - Quiz

1. Ich sehe _______ Jungen (m).

Slide 10 - Open question

Ich schicke (mijn)____ Schwester einen Brief.

Slide 11 - Open question

Das Kind gibt ______ (zijn) Vater einen Kuss.

Slide 12 - Open question

Ihr schickt (=sturen) die Einladung
_______ (jullie) Freunde_.

Slide 13 - Open question

______ (Deze) Schuh (m) drückt sehr.
A
diesen
B
dieses
C
dieser
D
diese

Slide 14 - Quiz

_____ (welke) Leuten (mv) gibst du einen Gutschein?
A
Welchen
B
Welchem
C
Welche
D
Welche

Slide 15 - Quiz

Wir kennen _____ (alle) Antworten (mv) beim Test.

Slide 16 - Open question

Er ist und bleibt ____ (een) toller Musiker.
A
einem
B
einen
C
eine
D
ein

Slide 17 - Quiz

Fertig? Super!
Mache jetzt die Übungen auf dem Arbeitblatt.

Slide 18 - Slide