NN6 HV2 - H3: WG of NG?

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Terugblik naamwoordelijk gezegde
  • Uitleg Zinsdelen H3
  • Opdrachten maken
Leerdoelen:
Ik kan een onderscheid maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Slide

Terugblik
Noteer in stilte het antwoord op de volgende vragen: 
  • Wat is het werkwoordelijk gezegde?
  • Wat is het naamwoordelijk gezegde?
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Terugblik
Noteer in stilte het antwoord op de volgende vragen: 
  • Wat is het werkwoordelijk gezegde?
  • Wat is het naamwoordelijk gezegde?

  • Wat zijn de zes koppelwerkwoorden? 
timer
1:00

Slide 4 - Slide

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet

  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?




  • naamwoordelijk gezegde (ng)
     zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
        - werkwoordelijk deel: koppelwerkwoorden
        - naamwoordelijk deel: zet je tussen haken

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 5 - Slide

Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Het onderwerp doet iets in deze zin.
B
Het onderwerp is iets in deze zin.

Slide 6 - Quiz

Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Quiz

Jongens zijn altijd al sneller dan meisjes geweest.
A
Het onderwerp doet iets in deze zin.
B
Het onderwerp is iets in deze zin.

Slide 8 - Quiz

Jongens zijn altijd al sneller dan meisjes geweest.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 9 - Quiz

WG of NG?
Deze paragraaf gaat om het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. 

Kijk goed naar het belangrijkste werkwoord in de zin. Stel dan vast of het gaat om een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. 


Slide 10 - Slide

WG of NG?
Deze paragraaf gaat om het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. 

Kijk goed naar het belangrijkste werkwoord in de zin. Stel dan vast of het gaat om een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. 

LET OP:
  • Een zin met een naamwoordelijk gezegde bevat geen lijdend voorwerp.
  • Een werkwoordelijk gezegde bevat alleen werkwoorden

Slide 11 - Slide

Zij blijkt onze aanvoerder te worden.
A
blijkt = het werkwoordelijk deel
B
blijkt worden = het werkwoordelijk deel
C
blijkt te worden = het werkwoordelijk deel

Slide 12 - Quiz

Zij blijkt onze aanvoerder te worden.
A
onze aanvoerder = naamwoordelijk deel
B
onze aanvoerder = lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in:

Zij blijkt onze aanvoerder te worden.

Slide 14 - Open question

KORTOM:
In een zin zit dus:
  • een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin), waarbij het onderwerp iets doet.
óf
  • een naamwoordelijk gezegde, waarbij het onderwerp iets is (of wordt, blijft, etc.)
                 kww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww
                 Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]

Slide 15 - Slide

Aan de slag!
Maak opdr. 1 t/m 5 + 7, 8B, 9B van Grammatica Zinsdelen
Open het online boek - Cursus 5 Grammatica - P5 ZD Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar?
Kies uit: lezen in je leesboek, samenvatting maken


timer
15:00

Slide 16 - Slide