lezen hoofdstuk 2

Doelen:
*Je kent alle theorie van hoofdstuk 1
*Je kent de begrippen feit en mening.
*Je kent de stappen van de moeilijke woordenwijzer.
* Je kent 3 soorten tekstverbanden:
-opsommend
-tijdsvolgorde
-tegenstellend
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doelen:
*Je kent alle theorie van hoofdstuk 1
*Je kent de begrippen feit en mening.
*Je kent de stappen van de moeilijke woordenwijzer.
* Je kent 3 soorten tekstverbanden:
-opsommend
-tijdsvolgorde
-tegenstellend

Slide 1 - Slide

Inhoud:
  • Maak de volgende opdrachten:
    1. (n.a.v. Feiten en meningen)
  •  3 (n.a.v. ) Moeilijke woordenwijzer) 
  • 4
    5abc
    6abhj
    7
    8abcfg n.a.v. tekstverband)
  •  9abcdeg  
  • 10   
  • Maak de leestaak  
  • Herhaling: maak de extra leestaak of onderdelen ervan. 

Slide 2 - Slide

Feit of mening:
Meester Jelmer en juf Kirsten gaan 14 juli trouwen.
A
feit
B
mening

Slide 3 - Quiz

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
A
Een feit is waar en een mening niet.
B
Een mening kan je controleren.
C
Een feit kan je controleren.
D
Met een feit zeg je wat je van iets vindt.

Slide 4 - Quiz

De afstand tussen Groningen en Rotterdam is 246 kilometer.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quiz

Juist of onjuist?
Een feit kun je controleren en een mening niet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Feit of mening?

3: Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quiz

Maren zegt:
Jonge vogels krijgen insecten als voer. Dat is goed voor de groei want insecten bevatten veel eiwitten.
Pascal zegt: Insecten bevatten veel eiwitten, net als vlees. Het hongerprobleem en sommige problemen met het milieu kunnen we oplossen als meer mensen insecten gaan eten.
Wat is waar? Wat is een mening?
A
Maren: feit Pascal: feit
B
Maren: mening Pascal: feit
C
Maren: feit Pascal: mening
D
Maren: mening Pascal: mening

Slide 8 - Quiz

Piet zegt: 'Die jas is mij te klein!'
Jan zegt: 'Ik vind die jas niet mooi'.
A
Wat Jan en Piet zeggen is een feit.
B
Wat Jan en Piet zeggen is een mening.
C
Wat Piet zegt is een feit en wat Jan zegt is mening
D
Wat Piet zegt is een mening en wat Jan zegt is feit.

Slide 9 - Quiz

ten eerste is een signaalwoord voor:
A
opsommend tekstverband
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend

Slide 10 - Quiz

echter is een signaalwoord voor een:
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
tijdsvolgorde

Slide 11 - Quiz

Terwijl is een signaalwoord voor een:
A
opsommend tekstverband
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend tekstverband

Slide 12 - Quiz

Ook is een voorbeeld van een :
A
opsommend tekstverband
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling tekstverband

Slide 13 - Quiz

vervolgens is een voorbeeld van een:
A
opsommend tekstverband
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend tekstverband

Slide 14 - Quiz

Maar is een voorbeeld van een:
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
tijdsvolgorde

Slide 15 - Quiz

Linkje quizziz: feit en mening

Slide 16 - Slide