NT2 A1 meervoud

• NT2
• ISK

Meervoud

Woorden met 2 medeklinkers 

Woorden met 2 medeklinkers op het einde, krijgen -en

De docent -  Twee docenten

De cursist - Tien cursisten

Het woord - Twintig woorden

De punt - Twee punten

 oe-ui-eu-ei-ie-ij- ou- au

Woorden met tweeklank + medeklinker: + en

De stoel - Drie stoelen

De tuin - Twee tuinen

De zoen - Drie zoenen

Woorden met korte klank a-e-o-u-i 

Woorden met korte klank a, e, o, u, i:

in meervoud 2 medeklinkers. 

Kijk goed:

De zin (i = korte klank) Drie zinnen

De klas (a = korte klank) Vier klassen

De juf (u = korte klank) Twee juffen

Het bos  (o = korte klank) De bossen

Woorden met lange klank 
aa - ee - oo - uu

Woorden met lange klank aa, ee, oo, uu en 1 medeklinker worden in het meervoud a, e, o, u. Je hoort wél een lange klank.

1 raam (aa = lang) - De ramen

1 been (ee = lang) - De benen

1 brood (oo = lang) - De broden

1 muur (uu = lang) - De muren        

Na je, -el, -em, -en, -er, -ie: -s 

Na e, - el, -em, -er en –ie komt in het in het meervoud –s.
1 meisje –  2 meisjes

1 tafel - 2 tafels

1 bezem - 2 bezems

1 jongen -  2 jongens

1 letter - 2 letters

1 vakantie - 2 vakanties         

F->V en S->Z

Let op:

De brief – twee brieven

De golf – twee golven

De roos – twee rozen

Het huis – twee huizen

De f wordt in het meervoud een v.

De s wordt in het meervoud een z.     

Na –a, -i, -o, -u en –y: 's

Na –a, -i, -o, -u en –y op het einde is het meervoud ‘s (komma S).

De opa - De opa’s

De taxi - De taxi’s

De auto - De auto’s

De paraplu - De paraplu’s

De baby - De baby’s

Wat is goed?

1. drie kloken
2. drie kloks
3. drie klokken
4. drie kloke

Wat is goed?

1. twee krante
2. twee krants
3. twee krantten
4. twee kranten

Wat is goed?

1. Ik lust wel twee ijsjes.
2. Ik lust wel twee ijsje's.
3. Ik lust wel twee ijsjen.
4. Ik lust wel twee ijssjes.

Wat is goed?

1. 5 paprikas
2. 5 paprikaas
3. 5 paprika
4. 5 paprika's

Wat is goed?

1. boodschapen doen
2. boodschap doen
3. boodschappen doen
4. boodschaps doen

Wat is goed?

1. Een hond loopt op 4 pooten.
2. Een hond loopt op 4 poots.
3. Een hond loopt op 4 poten.
4. Een hond loopt op 4 pootten.

Wat is goed?

1. Ik heb 2 benen.
2. Ik heb 2 beens.
3. Ik heb 2 beenen.
4. Ik heb 2 been.

Wat is goed?

1. Dat zijn 2 lieve babies.
2. Dat zijn 2 lieve baby's.
3. Dat zijn 2 lieve babys.
4. Dat zijn 2 lieve babie.

Wat is goed?

1. Op isk zijn veel juffen.
2. Op isk zijn veel jufs.
3. Op isk zijn veel jufen.
4. Op isk zijn veel juf.

Wat is goed?

1. Ik hou van paard.
2. Ik hou van paarde.
3. Ik hou van paards.
4. Ik hou van paarden.