10 - H3: nakijken Sp H3 3 - 5, herhalen tekstopbouw, uitleg verbanden

- Lezen H3: herhalen tekstopbouw
- Uitleg zins- en alineaverbanden + huiswerk

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

- Lezen H3: herhalen tekstopbouw
- Uitleg zins- en alineaverbanden + huiswerk

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Spelling:
- Je kent de meervoudsvormen van de zelfstandig naamwoorden.
- Je weet wanneer je een -n schrijft bij bijvoorbeeld alle(n).
Lezen:
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd.
- Je kunt signaalwoorden en verbanden  van opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen.
- Je kunt zelf een kernzin formuleren.

Slide 2 - Slide

Lezen H3: tekstopbouw en verbanden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat is het doel van een inleiding?

Slide 5 - Open question

Welke vier manieren van inleiden ken je?

Slide 6 - Open question

Welke functie heeft een middenstuk?

Slide 7 - Open question

Kernzinnen, hoofdzaken en bijzaken horen bij het middenstuk. Waarom?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Lezen H3: tekstverbanden
Je hebt twee soorten verbanden:
- Zinsverbanden: zinnen die met elkaar in verbinding staan
- Alineaverbanden: alinea's die met elkaar in verbinding staan

Verbanden herken je aan signaalwoorden of groepjes signaalwoorden.  Soms moet je goed de inhoud van een alinea lezen om het verband te ontdekken.

Slide 10 - Slide

Alineaverbanden
Een alineaverband is een verband tussen alinea's.
Je moet er (voorlopig) drie kennen:

Slide 11 - Slide

Alineaverband 1: Uitspraak-tegenstelling
Het tegenovergestelde van elkaar wordt beweerd.

Maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds... anderzijds

Slide 12 - Slide

Alineaverband 2:
Uitspraak-opsomming
Verschillende dingen die bij elkaar horen, worden opgenoemd.

Ook, verder, bovendien, daarnaast, ten eerste..., ten tweede..., en

Slide 13 - Slide

Alineaverband 3:
Uitspraak-voorbeeld
Er wordt een voorbeeld van een uitspraak / bewering genoemd.

Zoals, bijvoorbeeld, zo

Slide 14 - Slide

Wat is het signaalwoord?
Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
A
ik
B
maar
C
moest
D
maken

Slide 15 - Quiz

Welk verband geeft 'maar' aan?
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en tot slot gebasketbald.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 18 - Quiz