Herhalingsles wederkerende werkwoorden

Stunde 2
Eerste les van de week heb je uitleg gehad over de wederkerende werkwoorden, dit gaan we eerst herhalen. Daarna komen er nog wat vragen over de naamvallen. 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Stunde 2
Eerste les van de week heb je uitleg gehad over de wederkerende werkwoorden, dit gaan we eerst herhalen. Daarna komen er nog wat vragen over de naamvallen. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

wederkerend werkwoord en de juiste naamval
Je kunt of de 4e of de 3e naamval gebruiken.
Als je een lijdend voorwerp in de zin heb moet je bij het persoonlijke voornaamwoord de 3e naamval toepassen.
Ich wasche mir die Hände.
Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ich dusche
A
mir
B
mich

Slide 5 - Quiz

Wir kaufen ... ein Brötchen.

Slide 6 - Open question

Ik ga zitten.
A
Ich gehe sitzen.
B
Ich sitze.
C
Ich setze mir.
D
Ich setze mich.

Slide 7 - Quiz

Ik kam mijn haar.
A
Ich kämme mich die Haare.
B
Ich kämme mir die Haare.
C
Ich kämme meine Haare.

Slide 8 - Quiz

Welke naamval hoort bij het voorzetsel?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
1e naamval - meine
B
3e naamval - meiner
C
4e naamval - meine

Slide 9 - Quiz

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.
A
seinem
B
seine
C
seiner
D
seinen

Slide 10 - Quiz

Wir suchen stendig nach ...... (jouw) Kind
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen

Slide 11 - Quiz

Geef de naamval en de vertaling:
Diese Katze gehört (haar) Schwester.
A
1e - ihre
B
3e - ihrer
C
4e - ihre

Slide 12 - Quiz

Geef de juiste vorm in de naamval:
Ich glaube (de) Mann nicht.

Slide 13 - Open question

Diese Woche: 
Lektion 1 fertig! :) 

Slide 14 - Slide