Les 10 Wiederholung - Abenteuerliche Ausblicke

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

1. D-Prüfung: Abenteuerliche Ausblicke

2. Wiederholung Grammatik: Adjektive

Du wiederholst den Lernstoff von Periode 3!

D-Prüfung

Abenteuerliche Ausblicke

Zugspitze: Seite 72, Aufgabe 1

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Adjektive - 

Bijvoeglijke naamwoorden

Der Pullover ist viel zu groß.

Ich finde den Pullover nicht so schön.

= prädikativ

Das ist kein neuer Pullover.

Du brauchst ein schickes Hemd, einen warmen Pullover und eine schöne Hose.

= attributiv

Zugspitze seite 259, 261

Wat is een Adjektiv?

een Adjektiv = een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord...

• zegt iets over een zelfstandig naamwoord; 

•   betreft vaak een eigenschap of een kenmerk;
•  staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie auto. 

Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes Auto.

Vervoegen van het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord krijgt een uitgang. De uitgang van het bijvoeglijk naamwoord is afhankelijk van:

1. het woord dat eraan voorafgaat (woord uit de der-Gruppe, de ein-Gruppe of de afwezigheid ervan (nichts-Gruppe)).

2. De naamval van de woordgroep. 

3. Het getal (enkel- of meervoud). 

4. het geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) van het zelfstandig naamwoord. 

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Bijvoeglijk naamwoord: Null-Gruppe

Voorbeeld:

Ein ...  groß... Haus gefällt mir gut!

=> geslacht van 'Haus' ?

=> naamval van het zinsdeel?

Voorbeeld:

=> geslacht van 'Haus' ?    das Haus - onzijdig

=> naamval van het zinsdeel?  onderw. = 1e nvl.

                Ein- großes Haus gefällt mir!

opmerkingen

1. Twee of meer bijvoeglijke naamwoorden voor hetzelfde zelfstandige naamwoord hebben dezelfde uitgang. 

dieser große, nette Mann spielt in unserer Mannschaft.

Ein ... jung... Frau hat uns geholfen.

1. - -e
2. - -es
3. -en -en
4. -e -e

Ich habe diese braun... Schuhe (mv).

1. -e
2. -en
3. -er
4. -em

Er trägt meinen blau... Pulli (m).

1. -e
2. -er
3. -en
4. -em

Mein Bruder hat ein gelb...... T-Shirt (0) bekommen.

1. -en
2. -es
3. -e
4. -er

Ein groß..... Mann kaufte ein Eis.

1. -en
2. -e
3. -es
4. -er

Durch (d)... rot... Hose (v) siehst du hübsch aus!

1. die -e
2. der -er
3. dem -en
4. das -es

Wir fahren mit (d)... rot..... Boot (o).

1. dem -en
2. den -en
3. das -e
4. dem -em

Was hast du heute gelernt?