This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
§7.2
Nederland en de EU
Eerst: herhaling §7.1
Slide 1 - Slide
Wat is internationale handel?
Slide 2 - Open question
Wat is export?
A
Het kopen van goederen en diensten uit het buitenland.
B
Het verkopen van goederen en diensten aan het buitenland.
C
Het opslaan van goederen in magazijnen binnen het eigen land.
D
Het verhandelen van goederen tussen steden binnen hetzelfde land.
Slide 3 - Quiz
Wat is een voordeel van import?
A
De omzet van de winkels stijgt.
B
Er is meer werkgelegenheid in de winkels.
C
Er is minder keus in de winkels.
D
Veel producten worden goedkoper.
Slide 4 - Quiz
Wat is import?
A
Goederen en diensten verkopen aan het buitenland en ze het land uit brengen.
B
Goederen en diensten kopen in het buitenland en ze het land binnen brengen.
C
Product dat klaar is om door de consument te worden verkocht.
D
Product dat direct van het land of uit de bodem wordt gehaald.
Slide 5 - Quiz
Bij meer export...
A
daalt de werkgelegenheid in Nederland
B
stijgt de werkgelegenheid in Nederland.
Slide 6 - Quiz
Wat zijn kenmerken van een gesloten economie?
A
Veel buitenlandse investeringen.
B
Hoge export en lage import van goederen.
C
Weinig internationale handel en zelfvoorzienend in producten.
D
Vrije handel met andere landen en afhankelijkheid van import.
Slide 7 - Quiz
Nederland heeft een open economie. Wanneer heeft een land een open economie?
A
Als er in verhouding veel import en export is.
B
Als er in verhouding veel import en weinig export is.
C
Als er in verhouding weinig import en veel export is.
D
Als er in verhouding weinig import en weinig export is.
Slide 8 - Quiz
Lesdoelen §7.2
Ik kan vertellen over Nederland en de EU:
- Europese Unie;
- Protectie;
- Eurozone.
Slide 9 - Slide
Behandelen
Europese Unie
Slide 10 - Slide
§7.2 Nederland en de EU
Europese Unie:
27 landen die samenwerken op economisch gebied;
Afspraken over soepel verlopen van handel tussen de landen;
Dus... economische grenzen tussen de landen zijn er niet meer.
Slide 11 - Slide
§7.2 Nederland en de EU
Geen binnengrenzen, wel buitengrenzen:
Europa wil zorgen voor productie en werkgelegenheid binnen de eigen grenzen;
Beschermen van eigen grenzen tegen concurrentie van buiten Europa;
Protectiemaatregelen.
Slide 12 - Slide
§7.2 Nederland en de EU
Vrij verkeer van:
Vrij verkeer van goederen en diensten.
Vrij verkeer van personen.
Vrij verkeer van kapitaal.
Slide 13 - Slide
Europese Unie
Een groot aantal Europese landen samen.
De landen van de EU hebben regels opgesteld om de handel tussen de lidstaten eenvoudig en soepel laten verlopen.
Slide 14 - Slide
Behandelen
Protectie
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Protectie
Landen kunnen maatregelen nemen om bedrijven in het eigen land te beschermen tegen concurrentie tegen andere landen.
Voorbeeld: importheffingen/invoerrechten.
Een belasting die je aan de grens betaalt op producten die je invoert. Hierdoor worden de buitenlandse producten, hier in Nederland duurder wordt.
Mesen kopen dan sneller een product uit eigen land.
Slide 17 - Slide
Behandelen
Protectie => vrijhandel
Slide 18 - Slide
Vrijhandel
Bij de handel met elkaar hoeven bedrijven in de EU geen invoerrechten te betalen. Er is vrijhandel tussen alle landen van de EU.
Door vrijhandel is de import goedkoper. Bedrijven (landen) gaan dan meer in andere landen verkopen.
Slide 19 - Slide
Behandelen
Eurozone
Slide 20 - Slide
Eurozone
Veel landen hebben de euro als betaalmiddel;
Kun je makkelijker de prijs van producten uit verschillende landen met elkaar vergelijken;
Heb je geen kosten voor het omwisselen van vreemd geld (zoals met België, want je hebt dezelfde betaalmiddel al)
Slide 21 - Slide
Hebben we de uitleg begrepen?
Slide 22 - Slide
WEL Europa
NIET Europa
Noorwegen
Nederland
Zwitserland
Italië
Verenigd Koninkrijk
Denemarken
Turkije
Oekraïne
Slide 23 - Drag question
In alle landen die lid zijn van de EU kun je gewoon met de € betalen.
A
Eens.
B
Oneens.
Slide 24 - Quiz
Tussen de EU-landen zijn eigenlijk geen grenzen meer.
A
Eens.
B
Oneens.
Slide 25 - Quiz
De Europese Unie heeft meer inwoners dan de VS.
A
Eens.
B
Oneens.
Slide 26 - Quiz
Mensen uit andere EU-landen moeten een speciale vergunning aanvragen om hier te komen werken.
A
Eens.
B
Oneens.
Slide 27 - Quiz
Een voorbeeld van een land in Europa dat geen lid is van de Europese Unie.
A
Luxemburg.
B
Denemarken.
C
Oostenrijk.
D
Zwitserland.
Slide 28 - Quiz
Wat zijn invoerrechten?
A
Het recht om producten uit het buitenland in te voeren.
B
Een subsidie die je van de EU krijgt om producten mee in te voeren.
C
Belasting die je aan de grens betaalt om producten in te voeren.
D
Het recht van andere landen om producten uit ons land in te voeren.
Slide 29 - Quiz
Alle landen in de EU hebben de euro als munteenheid.
A
Juist.
B
Onjuist.
Slide 30 - Quiz
Jij wilt nieuwe sneakers kopen. Dat kan online. Bij een Nederlandse webshop kosten die sneakers 130 euro. Bij een Britse webshop kosten ze 120 pond. De wisselkoers is op dit moment 1,13 euro / pond. Waar ben je goedkoper uit?