This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Meerkeuzevragen
Geef bij de volgende vragen aan of de bewering
juist of onjuist is.
Slide 1 - Slide
1. Een organisme is een levend wezen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
2. Als een boom elk jaar zwaarder wordt, noem je dat ontwikkeling.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
3. Bij een mens vindt in de jaren tussen de 30 en 40 jaar een groeispurt plaats.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
4. Een stilzittende, zachtjes ademende sprinkhaan is dood.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
5. Een bruine boon kan snel water opnemen door het poortje.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
6. Kruipen, zitten, staan en lopen horen bij de ontwikkeling van een kind.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
7. Een asperge is een stengel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
8. Voor fotosynthese is zuurstof nodig.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
9. Bij fotosynthese wordt er voedsel gemaakt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
10. Glucose is een moeilijk woord voor voedsel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
11. Bij landdieren zijn er meer soorten met een gestroomlijnde lichaamsvorm dan bij waterdieren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
12. Vogels die harde zaden eten, hebben meestal een kegelsnavel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
13. De egel uit de afbeelding is een zoolganger.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
14. Kinderen krijgen hoort bij het levenskenmerk waarnemen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
15. Het krijgen van okselhaar hoort bij lichamelijke ontwikkeling.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Meerkeuzevragen
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Beantwoordt met A, B, C of D.
Slide 17 - Slide
16. Is deze houten kast levend, dood of levenloos?
A
Levend.
B
Dood.
C
Levenloos.
Slide 18 - Quiz
17. Is dit standbeeld levend, dood of levenloos?
A
Levend.
B
Dood.
C
Levenloos.
Slide 19 - Quiz
18. Welke stelling hieronder is juist?
Stelling 1: De zon is een organisme. Stelling 2: Een stuk ijzer is een organisme.
A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.
Slide 20 - Quiz
19. In de afbeelding zie je een volwassen merel die een spartelende worm voert aan zijn jongen.
Welk organisme of welke organismen in deze afbeelding vertoont/vertonen levenskenmerken?
A
Alleen de volwassen merel en de worm.
B
Alleen de volwassen merel en de mereljongen.
C
De volwassen merel, de mereljongen en de worm.
Slide 21 - Quiz
20. In de afbeelding is een bruine boon getekend.
Met welk nummer is de navel aangegeven?
A
Met nummer 1.
B
Met nummer 2.
C
Met nummer 3.
D
Met nummer 4.
Slide 22 - Quiz
21. In de afbeelding is een bruine boon getekend.
Met welk nummer is het deel aangegeven waar reservevoedsel zit?
A
Met nummer 1.
B
Met nummer 2.
C
Met nummer 3.
D
Met nummer 4.
Slide 23 - Quiz
22. In de afbeelding is een bruine boon getekend.
Uit welk van de genummerde delen in de afbeelding kan een nieuwe plant ontstaan?
A
Met nummer 1.
B
Met nummer 2.
C
Met nummer 3.
D
Met nummer 4.
Slide 24 - Quiz
23. In de afbeelding is een prei getekend.
Als je deze groente eet, welke delen van een plant eet je dan?
A
Bladeren.
B
Stengels.
C
Vruchten.
D
Wortels.
Slide 25 - Quiz
24. In de kassen van het tuincentrum moet je in de winter de fotosynthese stimuleren.
Welke factor moet je dan vooral stimuleren?
A
De bemesting.
B
Het licht.
C
Het water.
D
De zuurstof.
Slide 26 - Quiz
25. Op welke ondergrond kunnen dieren met zulke hoeven zich het best voortbewegen?
A
Bosgrond.
B
Harde ondergrond.
C
Moerassige ondergrond.
Slide 27 - Quiz
26. Als je een hond uitlaat, dan gaat hij op zoek naar de geur van andere honden. Als de hond die geur geroken heeft, dan plast hij ook op die plek.
Welke twee levenskenmerken horen hierbij?
A
Groeien en waarnemen.
B
Uitscheiden en voortplanten.
C
Uitscheiden en waarnemen.
D
Voortplanten en groeien.
Slide 28 - Quiz
27. Een cactus heeft stekels. Daarmee is hij aangepast aan zijn omgeving.
Waar is deze aanpassing voor?
A
Beweging.
B
Voeding.
C
Verdediging.
D
Voortplanting.
Slide 29 - Quiz
Open vragen
Geef bij de volgende vragen zelf antwoord.
Lees de vraag goed en kijk goed WAT er gevraagd wordt!
Slide 30 - Slide
28. Lees de tekst.
Schrijf de twee levenskenmerken op die bij de shuttle run test het meest aan de orde komen.
Slide 31 - Open question
29. Lees de tekst.
Stel dat deze groep de shuttle run test in de vierde klas (bovenbouw) nog een keer doet. De meeste leerlingen halen dan een hogere trap dan in de brugklas.
Door welke soort ontwikkeling komt dat?
Slide 32 - Open question
30. Lees de tekst.
Hoe heten de eerste blaadjes die boven de grond uitkomen?
Slide 33 - Open question
31. Lees de tekst.
Waarom moet er vooral flink geschoffeld worden tussen de plantjes als die plantjes net boven de grond uitkomen?
Slide 34 - Open question
32. Lees de tekst. In de zomer wordt er geoogst uit de volkstuin. Daarmee kunnen mensen en dieren worden gevoed. Sommige vleeseters eten nooit planten.
Leg uit dat planten toch belangrijk zijn voor vleeseters.
Slide 35 - Open question
33. Lees de tekst. In de winter zien de Klaassens graafsporen van konijnen in hun volkstuin.