DLC 1.1 Lakenindustrie en opgave oefenen

DLC 1.1: Lakennijverheid
1 / 15
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

DLC 1.1: Lakennijverheid

Slide 1 - Slide

In welk gebied begint de verstedelijking in de Nederlanden vooral (volgens het boek)?
A
Vlaanderen
B
Artesië
C
Gelre
D
Holland

Slide 2 - Quiz

Verstedelijking begint met
A
groei van de bevolking
B
betere landbouwtechnieken
C
afname macht adel
D
groeiende vraag naar textiel

Slide 3 - Quiz

De belangrijkste nijverheid waar de in de Nederlandse steden was de
A
lakennijverheid
B
schoenmakerij
C
houtbewerking
D
pottenbakken

Slide 4 - Quiz

Stelling: Na 1000 wordt de ridderklasse steeds belangrijker
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

de Lakenindustrie
De grondstof van het  laken was schapenwol. Alleen de beste wol was goed genoeg om mooi laken van te weven. Eerst werd deze wol aangekocht bij de Vlaamse kust.
Maar de lakensteden hadden alsmaar meer wol nodig. Dus moesten de Vlamingen op zoek naar meer wol. Die vond men in Engeland. Daar werden heel veel schapen gekweekt en geschoren. Dus kocht men een enorme hoeveelheid mooie Engelse wol op!

Slide 6 - Slide

schapen scheren
Wanneer de juiste schapen gekozen zijn, moeten ze geschoren worden. Hiernaast zie je een oude,
middeleeuwse knijpschaar om de wol af te snijden. Per boot werd de wol naar Ieper gebracht. Daar
werd ze grondig schoongemaakt, uitgeklopt, gewassen en gedroogd. 

Slide 7 - Slide

Kaarden
Na een goeie wasbeurt wordt de wol tussen twee kammen gekamd, zodat alle haartjes in dezelfde
richting liggen. Daardoor kon je de wol makkelijker spinnen.

Slide 8 - Slide

Spinnen en twijnen
 Spinnen wil zeggen een lange draad maken uit een stuk wol. Dat gebeurde met een
spinrokken (=een speciale spinstok) of een spinnewiel.
Vele meisjes leerden spinnen. 

Om een stevige draad te maken moet je een aantal draden in elkaar draaien ->twijnen

Slide 9 - Slide

weven
De draden worden via weven verwerkt tot een stof. Men gebruikte een houten weefgetouw. 
Op het weefgetouw spande men lange draden, allemaal in dezelfde richting. Wanneer je op de balkjes onderaan trapte, vloog er een schietspoel (met een andere draad) heen en weer in de andere richting.
Een mooi stuk stof rolde van het weefgetouw!
 En omdat iedereen op dezelfde manier
zou werken, werden er heel strenge regels opgesteld. 

Slide 10 - Slide

vollen
Het geweven laken werd naar de volder 
gebracht. Die zorgde ervoor dat de stof beter opgevuld (=gevold) werd.
Meestal woonden de volders aan de rand van of buiten de stad, want eigenlijk was ‘volder’ een vies, stinkend beroep… Je moest de lakenstof namelijk met klei, boter, urine en modder kneden!
Daarna werd het laken verschillende keren gespoeld. Je had dus ook veel water nodig.

Slide 11 - Slide

Verven
Het kleuren kon gebeuren op twee momenten.
Ofwel kleurde men de draad, voor het weven.
Ofwel kleurde men de volledige lap stof, na het
weven.
Tenslotte werd het laken op de juiste lengte
getrokken en netjes opgevouwen.
Een rol laken was 1,75 meter breed, 29 meter lang
en woog circa 30 kilogram!

Slide 12 - Slide

Keuren
Voor men het laken verkocht, werd de stof gekeurd
(= streng gecontroleerd) door keurmeesters. Als
alles in orde was, kreeg het laken een officieel
‘zegel’ van de stad Ieper. Dit zegel was een klein
loodje dat dan aan het laken werd vastgemaakt.
Vanaf dat ogenblik mocht de stof verkocht worden.

Slide 13 - Slide

Kooplieden
  • Kochten de ruwe wol
  • lieten het door de verschillende ambachtslieden bewerken (vaak voor lage lonen)
  • bij elke stap werd het product meer waard
  • verkochten het met winst
  • beschermden hun markt met gilden
  • kregen door hun rijkdom invloed op -> het stadsbestuur en
-> de vorsten aan wie ze geld leenden

Slide 14 - Slide

maak opgave 15 van blz 24 (GWP)
begrippen/woorden -> zorg dat je alles snapt/weet. In je antwoord moet duidelijk zij dat je weet waar het over gaat.
Wat moet je doen? -> noemen, uitleggen/verklaren, aan tonen?
Begin je antwoord met een herhaling van het vraagdeel dat leidt naar het antwoord
gebruik goede "verbindingswoorden"-> omdat, zodat, want, waardoor enz. 

Slide 15 - Slide