Nova H2 Hoofdstuk 3 Water Introductie

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Nova H2 Hoofdstuk3 Water Introductie

Waar gebruiken wij
schoon water voor?

Het toilet spoel je door met water.
Wat gebeurt er met het water nadat je het doorgespoeld hebt?

1. Eerst gezuiverd, daarna in de rivier.
2. Het water wordt de grond in gepompt.
3. Rechtstreeks in de rivier.
4. Rechtstreeks in de zee.

Bij het weerbericht hoor je wel eens: Het wordt morgen 15 graden Celsius.
Wat wordt er bedoeld?

1. De temperatuur wordt morgen 15 graden Celsius.
2. Het wordt morgen 15 graden Celsius warm.
3. De windsnelheid wordt morgen 15 graden.

Bij het weerbericht hoor je wel eens:
De temperatuur daalt vannacht tot onder het vriespunt.
Wat wordt er bedoeld?

1. Het wordt zo koud dat de wegen bevriezen.
2. Het wordt zo koud dat het gaat sneeuwen.
3. Het wordt zo koud dat lucht bevriest.
4. Het wordt zo koud dat water bevriest.

Wat is het vriespunt van water?
(Twee mogelijke antwoorden.)

1. De temperatuur waarbij water gaat bevriezen.
2. Het punt waarbij water gaat bevriezen.
3. De temperatuur waarbij ijs gaat smelten.
4. De temperatuur waarbij water gaat smelten.

Bij welke temperatuur bevriest water.

Welk getal hoort bij bevriezen?

Je haalt een ijsblokje uit de vriezer en legt het op tafel.
Wat gebeurt er met het ijsblokje?

1. Het ijsblokje gaat koken.
2. Het ijsblokje smelt.
3. Het ijsblokje stolt.
4. Het ijsblokje verdampt.

Welk getal hoort bij smelten?

Met een koorts-thermometer kun je nagaan of je koorts hebt.

Om de temperatuur buiten te kunnen meten, gebruik je een ander soort thermometer.

Met een koortsthermometer kun je geen negatieve temperaturen meten.

1. Waar
2. Niet waar

Een koortsthermometer is minder nauwkeurig dan een buitenthermometer.

1. Waar
2. Niet waar

Met een koortsthermometer kun je hogere temperaturen meten dan met een buitenthermometer.

1. Waar
2. Niet waar

Als je ijs en ijzer voldoende verwarmt, smelten ze.
Zij smelten bij dezelfde temperatuur.

1. Waar
2. Niet waar

Als je ijs en ijzer voldoende verwarmt, smelten ze. Water smelt bij een hogere temperatuur.

1. Waar
2. Niet waar

Als je ijs en ijzer voldoende verwarmt, smelten ze. IJzer smelt bij een hogere temperatuur.

1. Waar
2. Niet waar

Als er sneeuw of ijs op de wegen ligt, wordt er zout of zand overheen gestrooid.

Door het zand gaan het ijs en de sneeuw smelten.

1. Waar
2. Niet waar

Door het zand worden het ijs en de sneeuw stroef. Minder slipgevaar.

1. Waar
2. Niet waar

Door het zout gaan het ijs en de sneeuw smelten.

1. Waar
2. Niet waar

Door het zout worden het ijs en de sneeuw stroef. Minder slipgevaar.

1. Waar
2. Niet waar