2.4 Dichtheid

2.4 Dichtheid
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

2.4 Dichtheid

Slide 1 - Slide

Startopdracht
maak een mindmap van het woord Inhoud op je wasbordje

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Doel vandaag
Korte herhaling §2.3
Leerstofopgaven §2.4 bespreken
Practicum §2.4
- Je weet hoe je dichtheid kan berekenen
- Je kan de formule van dichtheid toepassen

Zelfstandig aan de slag

Slide 4 - Slide

Een symbool voor massa kan zijn...
A
g
B
cm
C
p
D
m

Slide 5 - Quiz

Welke formule gebruik je bij het berekenen van het volume?
A
l x b x h
B
m/v
C
p x v

Slide 6 - Quiz

Wat is de onderdompelmethode?
A
Daarmee kun je de dichtheid berekenen
B
Daarmee kun je het volume van een rechthoekigblokje berekenen
C
Daarmee kun je het volume van een blokje (met rare vorm) bepalen
D
Daarmee kun je wegen hoe zwaar een blokje is

Slide 7 - Quiz

Nabespreking vragen 2.3
En leerstofopgaven §2.4

Slide 8 - Slide

Wat is het zwaarste...
A
een kilo zilver
B
een kilo veren
C
twee kilo veren

Slide 9 - Quiz

Wat heeft het kleinste volume
A
kilo goud
B
kilo lood
C
kilo water

Slide 10 - Quiz

Paragraaf 2.4
Hieronder zie je 2 stoffen. 1 daarvan is goud, maar welke?

Slide 11 - Slide

Dichtheid

Slide 12 - Slide

Paragraaf 2.4
Dichtheid is hoeveel iets weegt van een bepaalde volume (inhoud).
Dit geeft de volgende formule:

Slide 13 - Slide

Paragraaf 2.4
Door de dichtheid van een stof te bepalen kun je er dus achter komen met welke stof je te maken hebt... Dit is dus een stofeigenschap!


Slide 14 - Slide

Practicum 
blz 90
Proef 7
lees eerst wat je moet doen
Voer uit wat je moet doen

Slide 15 - Slide

Afsluiten
Op je wisbordje:
Noteer de formule voor dichtheid

Bereken de dichtheid in g/cm3:
m is 28 gram
V is 2 ml

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Video

Paragraaf 2.4
De dichtheid zegt nog meer. Iets met een kleine dichtheid ligt altijd boven op iets met een grote dichtheid. Helium heeft een kleinere dichtheid dan lucht en zal dus bovenop de lucht willen zitten (opstijgen).
Olie heeft een kleinere dichtheid dan water en dus drijft olie op het water. IJzer heeft een grotere dichtheid dan water en zal dus zinken in het water. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Opdracht dichtheid
klassikaal en bereken in 2-tallen de dichtheid van de  blokjes. 

Antwoord is minder belangrijk. Ik wil vooral de goede stappen plannen zien.

Slide 21 - Slide

De eenheid van dichtheid is...
A
g/cm3
B
cm3/g

Slide 22 - Quiz

Als je het de massa deelt door het volume dan bereken je...
A
het gewicht
B
de inhoud
C
de dichtheid
D
de zwaarte

Slide 23 - Quiz

De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is 0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is 2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is 19,3 kg/dm3

Slide 24 - Quiz


De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal.
Wat kun je zeggen over de dichtheid?

A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft

Slide 25 - Quiz

De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is 0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is 2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is 19,3 kg/dm3

Slide 26 - Quiz

Zout water heeft ...
A
een hogere dichtheid dan zoet water
B
een lagere dichtheid dan zoet water
C
dezelfde dichtheid als zoet water

Slide 27 - Quiz

De dichtheid van 1 kilogram lood en 1 gram lood
A
is gelijk
B
is niet gelijk

Slide 28 - Quiz

welk voorwerp, A of B, heeft de grootste dichtheid?
A
blok A
B
blok B
C
de dichtheid van beide blokken is even groot
D
dat kun je niet zeggen! (te weinig gegevens)

Slide 29 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
Wat? Lees paragraaf 2.4 door en maak paragraaf 2.4
Hoe? In stilte. Muziek mag
Vraag? overleg fluisterend met je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit, steek je vinger op. 
Klaar? Maak een samenvatting van paragraaf 2.4. Of kijk naar paragraaf 2.1, 2.3, 2.4

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Mind map