2vw3 13-03-2023

Welkom 2V programma:
Starten met 10 minuten lezen!


Leesboek vergeten? Lezen in je lesboek


timer
10:00
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 2V programma:
Starten met 10 minuten lezen!


Leesboek vergeten? Lezen in je lesboek


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Les en doelen
Herhaling theorie koppelwerkwoord.

Aan het eind van de les kun je koppelwerkwoorden in een zin benoemen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

ZWoBBeLS

zijn - worden - blijven 
 blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 4 - Slide

De vier stappen
  1. Zoek het belangrijkste ww in de zin.
  2. Kan dit een kww zijn?
  3. Kun je het vervangen door een ander kww?
  4. Koppelt het werkwoord een eigenschap/kenmerk aan het onderwerp?

Slide 5 - Slide

Een operatie aan je keelamandelen schijnt (1) op hogere leeftijd bijzonder vervelend te zijn (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = kww 2 = kww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 6 - Quiz

Super Mario zal (1) altijd de held uit mijn kinderjaren blijven (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 7 - Quiz

Met deze maatregel zullen (1) deze problemen niet meer voorkomen (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 8 - Quiz

De negentigste verjaardag van mijn overgrootmoeder is (1) een groot feest geweest (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 9 - Quiz

Ondanks de aanwezigheid van de politie zijn (1) de betogers in groepjes teruggekomen (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 10 - Quiz

De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt (1) gunstig te zijn (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = kww 2 = kww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 11 - Quiz

Mijn grootouders zijn (1) een maand langer in Thailand gebleven (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = kww 2 = kww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 12 - Quiz

Het veulen blijkt (1) vannacht uit de wei te zijn (2) verdwenen (3).

A
1 = hww 2 = kww en 3 = zww
B
1 = kww 2 = kww en 3 = hww
C
1 = hww 2 = hww en 3 = zww
D
1 = hww 2 = hww en 3 = kww

Slide 13 - Quiz

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 14 - Mind map

Huiswerk
Voor de volgende les
 lesboek
lezen pag. 129 

Slide 15 - Slide

Aan de slag met Blok 3 
- herhalen koppelwerkwoorden

pak je schrift en een pen.

schrijf mee.......

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Evaluatie en volgende les
Hoe ging de les voor jou?
Wat heb je nodig om aan de slag te kunnen met de weektaak?
Heb je nog tips en of tops?

Volgende les:
lezen in je leesboek
aan de slag met de weektaak en oefenen met zinsontleding


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Slide 20 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden 
  • staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht

Slide 21 - Slide

"Het" is ook een persoonlijk vnw.
  • je kunt het vervangen door "dat".  
  • Waar ligt mijn boek?
  • Het ligt op tafel.
  • Dat ligt op tafel. 

Slide 22 - Slide

Wanneer een pers. vnw  
  • een persoon noemt, kun je er vaak een naam voor in de plaats zetten. 
  •  Hij wil een tekening maken. 
  • Jimmy wil een tekening maken. 

Slide 23 - Slide

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord: de, het, een

Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen en begrippen 
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje van maken.

Slide 24 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Mijn oma heet een gouden ketting.
- Die jas is zwart.

Slide 25 - Slide

voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder

de tafel/de kast

Slide 26 - Slide

voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder

de tafel/de kast

Slide 27 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)

  • Belangrijkste werkwoord in de zin
  • Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.
  • Heb je meerdere werkwoorden?
        --> Er kan altijd maar één zww in de zin staan
        --> Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.







Slide 28 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)

  • Kan alleen in een zin staan met meer dan één werkwoord.
  • Je kan een hulpwerkwoord altijd uit de zin halen.
  • Kunnen meerdere hww in de zin staan.
  • Geeft nooit de handeling aan.

Ik heb gefietst. 

Slide 29 - Slide

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 30 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen


ZWOBBELS

Slide 31 - Slide

wdkd.vnw 
wederkerig voornaamwoord:

Slide 32 - Slide

wdkg.vnw
Het wederkerig voornaamwoord lijkt als woordsoort op het wederkerend voornaamwoord. Het verschil is dat het slaat op meerdere personen, die vaak als onderwerp van de zin voorkomen. Voorbeeld: Jan en Piet zien elkaar geregeld. Dat wil zeggen: Jan ziet Piet en Piet ziet Jan


elkaar  elkander  mekander  

Slide 33 - Slide

onbep.vnw.
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar een persoon of zaak die niet bepaald is, zoals alles of iets. Je kunt het ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.



alles iets niets ieder iedereen iemand niemand vele sommige alle

Slide 34 - Slide

betr.vnw
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
Met het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijs je naar het-woorden.



 


Slide 35 - Slide

Het antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een deel van de zin dat eerder is genoemd. Het deel van de zin waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent.
  De omweg die we maakten, kostte ons zeker drie kwartier.
 die = betrekkelijk voornaamwoord
 De omweg = antecedent

Slide 36 - Slide

samenstelling en afleiding
Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee delen die beide ook zelfstandig kunnen voorkomen (keukentafel = keuken en tafel; geletruidrager = gele trui en drager). Een afleiding is een woord dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels (onschuldig).

Slide 37 - Slide

afleidingen
een … (provincie) bestuur
een … (adel) familie
 een … (revolutie) besluit

schrijf op wat hier bedoeld wordt

Slide 38 - Slide

voorbereiden
- je gaat nu verder met je voor te bereiden op de toets

  • je overlegt zachtjes
  • heb je nog vragen steek je hand op

Slide 39 - Slide