Les 7: immuunsysteem

Les 7: immuunsysteem
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 7: immuunsysteem

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Je kunt vertellen wat bacteriën en virussen zijn.

- Je weet waarom het handig is dat bacteriën en virussen ook antigenen hebben.


Slide 2 - Slide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Extra uitleg
-Opgave immuumsysteem
-Flimpje

Slide 3 - Slide

Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep 0
Bloedfactoren op de rode bloedcellen
Antistoffen in bloedplasma
Sleep de tekst naar de juiste plaats in de tabel
Antigeen A + B
Anti-A
Geen anti-A
Geen anti-B

Antigeen A
Anti-B
Geen antigeen A
Geen antigeen B

Antigeen B
Anti-A
Anti-B

Slide 4 - Drag question

Hiernaast zie je een rode bloedcel met daarop twee verschillende antigenen. Welke bloedgroep past bij deze rode bloedcellen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0

Slide 5 - Quiz

In het schema zie je welke bloedgroepen een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen.
Welke combinatie van bloedgroepen bij een bloedtransfusie is veilig?
A
Donor bloedgroep B en ontvanger bloedgroep A
B
Donor bloedgroep 0 en ontvanger bloedgroep B
C
Donor bloedgroep A en ontvanger bloedgroep B
D
Donor bloedgroep A en ontvanger bloedgroep 0

Slide 6 - Quiz

In het schema zie je welke bloedgroepen een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen.
Van bloed met welke bloedgroep zal een ziekenhuis de grootste voorraad hebben?
En waarom?
A
bloedgroep AB, kan aan iedereen worden toegediend
B
bloedgroep AB, kan iedere andere bloedgroep ontvangen
C
bloedgroep O, kan aan iedereen worden toegediend
D
bloedgroep O, kan iedere andere bloedgroep ontvangen

Slide 7 - Quiz

Je kunt de bloedgroep van bloed bepalen door bloed te mengen met antistoffen.
Je hebt een buisje met bloed. Je wilt onderzoeken welke bloedgroep het bloed heeft.
Aan een druppel van het bloed voeg je antistof A toe. Het bloed gaat klonteren.
Aan een tweede druppel van het bloed voeg je antistof B toe. Er treedt geen reactie op.
Wat is de bloedgroep van het bloed?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0

Slide 8 - Quiz

Bacteriën en virussen
De meeste infectieziektes worden veroorzaakt door virussen of bacteriën, soms door schimmels of eencellige diertjes.
Hoe werkt een virus?
Elk soort virus die ons ziek kan maken valt andere cellen aan. Het verkoudheidsvirus bijvoorbeeld de slijmlaag van je neus en keelholte, hiv (het virus dat aids veroorzaakt) de cellen van het afweersysteem. Een virus laat de cel die hij binnendringt helemaal voor hem werken: De cel moet het erfelijk materiaal (= het rode sliertje in het virus) en de eiwitmantel (het blauwe deel van het virus) heel veel keren namaken. Als de cel zo duizenden virussen heeft gemaakt gaat hij zelf dood, maar de virussen komen naar buiten en beginnen bij een andere cel opnieuw.

Slide 9 - Slide

Antigenen
Gelukkig komen onze witte bloedcellen in actie wanneer er een ziekteverwekker ons lichaam binnen komt. 
Hoe herkent het immuunsysteem dat?
Door antigenen dit zijn eiwit structuren aan de buitenkant van bijvoorbeeld bacteriën en virussen.
Door deze vreemde antigenen, gaat ons immuunsysteem aan de slag. 


Slide 10 - Slide

Ziek worden
Vaak duurt het even voordat je merkt dat je een ziekteverwekker in je lichaam hebt. Dit noem je de incubatietijd, het is de periode tussen het moment dat je besmet raakt en dat je klachten krijgt. Deze incubatietijd verschilt per besmettelijke ziekte. Tijdens de incubatietijd gaat de ziekteverwekker zich vermenigvuldigen. Na de incubatietijd krijg je last van symptomen. Symptomen zijn klachten die je krijgt door de ziekteverwekker en/of door de reactie van je immuunsysteem.
Het komt nog wel eens voor dat je wanneer je symptomen blijft houden je naar een arts gaat. Deze zal dan een diagnose stellen. Met een diagnose stellen bepaald een arts wat de oorzaak van de symptomen zijn, bijvoorbeeld de waterpokken.

Slide 11 - Slide

Inenten
Bij inenting krijg je met een injectienaald een stof in de bloedbaan van je lichaam gespoten. Bij het bestrijden van besmettelijke ziektes zijn er drie mogelijkheden:


Preventief:
- Actieve immunisatie door inenting met antigenen. Dit heet vaccineren. 
- Passieve immunisatie door inenting met antistoffen. Dit doet men bij uitzondering als er onvoldoende tijd is voor een vaccinatiereeks.


Als men de ziekte al heeft:
- Toedienen van antibiotica. Deze helpen alleen tegen bacteriën en niet tegen virussen. Soms worden antibiotica via een infuus toegediend, maar vaak kan men antibiotica als pil of drankje slikken.

Slide 12 - Slide

Vaccinatie
Actieve immunisatie
Door inenten met een verzwakte ziekteverwekker, wordt het afweersysteem geactiveerd.
Als je later opnieuw met de ziekteverwekker in aanraking komt, ben je beschermd tegen de ziekte.
Dit heet actieve immunisatie. De ingespoten vloeistof heet een vaccin.

Kinderen worden ingeënt tegen allerlei ziekten, zoals de bof, tetanus en rode hond.
Oudere mensen en mensen met een zwakke gezondheid krijgen een griepprik.

Een nieuwe ontwikkeling is de inenting tegen baarmoederhalskanker.
Deze vorm van kanker wordt veroorzaakt door een virus.

Slide 13 - Slide

Verder lezen
Lees nog eens over het immuunsysteem via deze link:
https://maken.wikiwijs.nl/62487#!page-1276321
Lees dan stap 1 t/m 3 en 5.

Slide 14 - Slide

Wat bestaat uit 1 cel?
A
Virus
B
Bacterie

Slide 15 - Quiz

Een virus bestaat uit genetisch materiaal en een eiwitmantel.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

De stoffen die ziekteverwerkers aanvallen heten:
A
Antistoffen
B
Antigenen

Slide 17 - Quiz

Iemand is verkouden en hoest. Jij ademt de lucht in en krijgt de _______.
Dit is de fase van _______.

De _______ zijn de dagen dat de verkoudheidsvirussen al wel je lichaam aantasten en zich _______, maar je voelt je nog niet ziek.

Inmiddels is je _______ geactiveerd en al druk bezig de ziekte te bestrijden.
Ziek worden: verkouden (1)
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Vermenigvuldigen
Incubatietijd
Besmetting
Afweersysteem
Verkoudheidvirussen

Slide 18 - Drag question

_______ van verkoudheid zijn de zere keel, de _______ en het _______, dus de dingen waaraan je merkt dat je ziek bent.

De symptomen kunnen zowel door de _______ als door het afweersysteem worden opgewekt.

Een arts onderzoekt je en bepaalt dat je zwaar verkouden bent; dit vaststellen is de _______.

Na een aantal dagen ben je weer _______.
Ziek worden: verkouden (2)
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Ziekmaker
Snotneus
Symptomen
Diagnose
Gezond
Hoesten

Slide 19 - Drag question

Vogelgriep is een griep die bij vogels voorkomt, maar ook _______ kan besmetten.
De griep wordt veroorzaakt door een _______. Niet alle vogels die het virus hebben, worden ziek. Vooral eenden, kalkoenen en _______ zijn er gevoelig voor.

Mensen kunnen besmet raken als het virus in de _______ komt. Er zijn in Nederland enkele tientallen mensen besmet geraakt met het virus.

Als je _______ raakt met het virus, bestrijdt je lichaam het virus met _______.
Afweer: antigenen
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Kippen
Lucht
Antistoffen
Besmet
Virus
Mensen

Slide 20 - Drag question

Tegen welke ziekteverwekker helpt antibiotica?

Slide 21 - Open question

Laura gaat met haar dochtertje Anne naar het zuigelingenbureau.
Anne krijgt een BMR prik en is erg verdrietig.
BMR betekent Bof - Mazelen - Rode Hond.

Toch vindt Laura het goed dat Anne de prik krijgt.
Vroeger stierven er in Nederland veel kinderen aan deze ziektes of kregen ze blijvend lichamelijke schade.

Bij deze prik wordt Anne ingespoten met:
A
een heel klein beetje van de verwekkers van de ziekte
B
verzwakte ziekteverwekkers van deze ziektes
C
de antistoffen tegen deze ziektes

Slide 22 - Quiz

Laura gaat met haar dochtertje Anne naar het zuigelingenbureau.
Anne krijgt een BMR prik en is erg verdrietig.
BMR betekent Bof - Mazelen - Rode Hond.

Toch vindt Laura het goed dat Anne de prik krijgt.
Vroeger stierven er in Nederland veel kinderen aan deze ziektes of kregen ze blijvend lichamelijke schade.

De vloeistof waarmee Anne wordt ingespoten is:
A
een vaccin
B
een serum
C
een infuus

Slide 23 - Quiz

Laura gaat met haar dochtertje Anne naar het zuigelingenbureau.
Anne krijgt een BMR prik en is erg verdrietig.
BMR betekent Bof - Mazelen - Rode Hond.

Toch vindt Laura het goed dat Anne de prik krijgt.
Vroeger stierven er in Nederland veel kinderen aan deze ziektes of kregen ze blijvend lichamelijke schade.

Door deze injectie wordt Anne:
A
actief immuun tegen de ziekte: de stoffen van de injectie vallen de ziekteverwekkers altijd gelijk aan
B
actief immuun tegen de ziekte: haar eigen afweersysteem kan veel sneller op de ziekte reageren en de ziekteverwekkers aanvallen
C
passief immuun tegen de ziekte: de geïnjecteerde stoffen blijven wachten tot de ziekte het lichaam binnendringt en valt dan de ziekteverwekkers aan

Slide 24 - Quiz

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 25 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Video