GYM 2 - maandag 11-1 (Spelling & Beeldspraak (metonymie))

Welkom!
Nodig: 
  • Nieuw Nederlands
  • Device om Teams te volgen
  • Device om in te loggen in LessonUp
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Nodig: 
  • Nieuw Nederlands
  • Device om Teams te volgen
  • Device om in te loggen in LessonUp

Slide 1 - Slide

Planning
1e les:
  1. Uploaden huiswerk
  2. Werkwoordspelling: kort quizje!
  3. Nakijken & Aan de slag!
  4. Taalvout

2e les:
  1. ???
  2. Lezen in leesboek
  3. Huiswerk & TaalVout




Slide 2 - Slide


Slide 3 - Open question

Waarom is werkwoordspelling belangrijk?

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik loop, hij loop....... +t
Ik vind, hij vind........+ t

  • Bij de meeste werkwoorden hoor je of er een t achter de stam moet: ik loop - jij loopt; ik wandel - hij wandelt.
  • Bij werkwoorden op -den (worden, raden) hoor je dat niet. Vul dan het werkwoord smurfen in.
Ik vin.... het niet eerlijk --> Ik smurf het niet eerlijk.
Els vin... hem erg leuk --> Els smurft hem erg leuk.
  • Nu kun je wel horen of er nog een t bij moet of niet.
Het is Ik vind (want ik smurf), maar Els vindt (want Els smurft).

Slide 5 - Slide

Kort quizje!
  • Je ziet zo een aantal taalvoutjes.
  • Schrijf op een blaadje welk woord fout gespeld is en wat de juiste spelling is. Bijvoorbeeld: loopd - loopt.
  • Na de afbeelding vul je het antwoord in in LessonUp.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Vul het foute woord en de juiste spelling van het woord in.
Bijvoorbeeld: loopd - loopt

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Vul het foute woord en de juiste spelling van het woord in.
Bijvoorbeeld: loopd - loopt

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Vul het foute woord en de juiste spelling van het woord in.
Bijvoorbeeld: loopd - loopt

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Vul het foute woord en de juiste spelling van het woord in.
Bijvoorbeeld: loopd - loopt

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Vul het foute woord en de juiste spelling van het woord in.
Bijvoorbeeld: loopd - loopt

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Beeldspraak

Slide 18 - Slide

Geef een voorbeeld van beeldspraak.

Slide 19 - Open question

Beeldspraak 
Vergelijking
Metafoor
Personificatie
Nieuw: Metonymie

Slide 20 - Slide

Je kamer ziet eruit ALS
      (object)

een zwijnenstal.
         (beeld)
VERGELIJKING

Slide 21 - Slide

Ruim die
(X)
zwijnenstal eens op!
(beeld)
METAFOOR

Slide 22 - Slide

De zon lacht ons toe.
Personificatie

Slide 23 - Slide

Metonymie

Bij metonymie zeg je niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord dat daarmee te maken heeft.


  • De Kamer  was boos op de minister.  --> Je bedoelt de parlementsleden, je noemt de ruimte.
  • Er zijn in Rome drie Rembrandts gestolen. --> Je bedoelt de schilderijen. Je noemt de 'producent', Rembrandt.
  • Oranje won met drie-nul. --> Je bedoelt het nationaal team, je noemt de kleur van het shirt. 

Slide 24 - Slide

Opdracht in LessonUp


Lees de zinnen. Noteer de metoniemen en geef aan wat er wordt bedoeld.

Slide 25 - Slide

Hoe is het mogelijk dat zo'n snotneus ervaren rechercheurs om de tuin leidt?
Lees de zinnen, noteer de metoniemen en geef de betekenis.
Je hoeft niet op te schrijven om welk soort metoniem het gaat.

Slide 26 - Open question

Het gaat bij een contract vaak om de kleine lettertjes.
Lees de zinnen, noteer de metoniemen en geef de betekenis.
Je hoeft niet op te schrijven om welk soort metoniem het gaat.

Slide 27 - Open question

Vroeger gaf Maarten les op een middelbare school, nu leeft hij van de pen.
Lees de zinnen, noteer de metoniemen en geef de betekenis.
Je hoeft niet op te schrijven om welk soort metoniem het gaat.

Slide 28 - Open question

"Ik lust nog wel een zakje", zei de uitgehongerde Joost tegen de patatbakker.
Lees de zinnen, noteer de metoniemen en geef de betekenis.
Je hoeft niet op te schrijven om welk soort metoniem het gaat.

Slide 29 - Open question

Liep Pheidippides de marathon op Nikes of op blote voeten?
Lees de zinnen, noteer de metoniemen en geef de betekenis.
Je hoeft niet op te schrijven om welk soort metoniem het gaat.

Slide 30 - Open question

Aan de slag!
Woordenschat hf. 3, vanaf p. 104
  • Lees de groene tekst op p. 104.
  • Maak opdracht 2 & 3 op p. 105.


Klaar? Lezen in je leesboek!

Slide 31 - Slide

Huiswerk & TaalVout
Woordenschat hf. 3
Lees de groene tekst op p. 104.
Maak opdracht 2 & 3 op p. 105.

Slide 32 - Slide