This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 75 min
Items in this lesson
Lesprogramma
Woorden flitsen
Dictee maken
Maak 6 zinnen met modale werkwoorden
Schrijfopdracht --> Nieuwsbrief
Grammatica --> Werkwoorden met vast voorzetsel
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wooden flitsen
Slide 3 - Slide
Prognose
Incisie
Beoordelen
Mantelzorg
Symptoom
Oraal
Gastvrijheid
Handmatig
Instelling
Inzicht
Leerzaam
Mentor
Slide 4 - Slide
Spelling
Slide 5 - Slide
Dictee
Pak een pen en papier
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Modale Werkwoorden
Maak 6 zinnen
Slide 8 - Slide
Modale Werkwoorden
Willen
Kunnen
Moeten
Mogen
Zullen
Hoeven
Slide 9 - Slide
Nieuwsbrief
Leerdoelen
Ik weet wat de 5W+1-methode inhoudt
Ik herken de methode in nieuwsberichten
Slide 10 - Slide
Kenmerken nieuwsbericht
Duidelijke titel/kop
Structuur: Inleiding, kern, slot
Alinea-indeling
Belangrijkste (wie, wat, waar, wanneer, waarom)
Slot: Maak een passend einde aan je artikel. Daarin laat je de hoofdgedachte nog eens naar voren komen in de vorm van een conclusie of samenvatting, De laatste zin is belangrijk, dat is wat de lezer onthoudt.
"oprolbaar schrijven": stel je voor dat een nieuwsbericht een rol papier is. Als je de onderste stukjes eraf haalt, blijft de belangrijkste informatie nog steeds over. Dit is handig als er opeens belangrijk nieuws is en je het bericht korter moet maken.
Slide 11 - Slide
5W + 1H = Methode
Slide 12 - Slide
5W + 1H = Methode
wie?
wat?
waar?
wanneer?
waarom?
hoe?
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
OPDRACHT - in duo's
Duo-opdracht
Kies een foto
Schrijf een nieuwsbericht dat past bij de foto
Zorg dat je de 5w+1H-methode toepast en dat het bericht een passende titel heeft
De structuur van een nieuwsbericht moet herkenbaar zijn
Lever het nieuwsbericht in
timer
10:00
Slide 18 - Slide
WERKWOORDEN MET VAST VOORZETSEL
Slide 19 - Slide
LEERDOELEN
Ik kan het juiste voorzetsel bij het werkwoord benoemen
Ik kan zinnen maken met werkwoorden met vaste voorzetsels
Ik kan het woordje 'er' gebruiken bij werkwoorden met vaste voorzetsels
Slide 20 - Slide
Noem zoveel mogelijk voorzetsels
Slide 21 - Mind map
Noem een werkwoord + vast voorzetsel
Slide 22 - Mind map
Meest gebruikt bij werkwoorden
over, op, aan, om, met, van, bij, naar, voor, in
Slide 23 - Slide
Voorbeelden
reageren op
een hekel hebben aan
genieten van
invloed hebben op
benieuwd zijn naar
Slide 24 - Slide
Kun je reageren ... mijn e-mail?
A
naar
B
op
C
met
D
voor
Slide 25 - Quiz
Ik heb een hekel ... de winter.
A
aan
B
voor
C
van
D
bij
Slide 26 - Quiz
Hij geniet ... zijn drankje op het terras.
A
voor
B
met
C
van
D
over
Slide 27 - Quiz
De medewerkers moeten wennen ... de nieuwe werktijden.
A
met
B
voor
C
aan
D
bij
Slide 28 - Quiz
Het mooie weer heeft invloed ... mijn humeur.
A
van
B
op
C
tegen
D
aan
Slide 29 - Quiz
De cursist is benieuwd ... het resulaat van zijn toets.
A
met
B
om
C
aan
D
naar
Slide 30 - Quiz
Oefening 1
Opdracht: Goed of fout?
Wij sparen voor onze zomervakantie.
Lars heeft zin aan zijn nieuwe werk.
"Ik ben zo trots met je!"
Hans is benieuwd na de uitslag van zijn bloedonderzoek.
Katten zijn gek met kattensnoepjes.
"Zorg jij voor de borrelhapjes?"
De meeste mensen verbazen zich door de drukte in de stad.
Mia slaagde vorig jaar voor het Staatsexamen Programma I.
timer
5:00
Slide 31 - Slide
Oefening 1 - Antwoorden
Opdracht: Goed of fout?
Wij sparen voor onze zomervakantie.
Lars heeftzin aan zijn nieuwe werk.
"Ik ben zotrots met je!"
Hans is benieuwd nade uitslag van zijn bloedonderzoek.
Katten zijn gek metkattensnoepjes.
"Zorg jij voor de borrelhapjes?"
De meeste mensen verbazen zich door de drukte in de stad.
Mia slaagde vorig jaar voor het Staatsexamen Programma I.
Slide 32 - Slide
Voorbereiden
Opdracht: Kijk 1 minuut naar de onderstaande werkwoorden + voorzetsels. Schrijf niets op.
informeren naar
sparen voor
trots zijn op
slagen voor
solliciteren naar
zorgen voor
wennen aan
zin hebben in
zich verbazen over
beginnen met
gek zijn op
ervaring hebben met
timer
1:00
Slide 33 - Slide
Oefening 2
Opdracht: Vul het goede voorzetsel in. Kies uit: aan - op (2) - met (2)- naar - voor (2)
Saskia is geslaagd ___ haar rijexamen.
Vorige week heb ik gesolliciteerd ___ de functie Winkelmedewerker bij IKEA.
Mijn zus en ik zijn gek ___ lezen.
"Wie van jullie heeft ervaring ___ Microsoft Excel?"
Zijn ouder zijn ontzettend trots ___ hem!
"Wanneer beginnen jullie ___ de verbouwing?"
Sinds vorig jaar spaar ik ___ een nieuwe telefoon.
Ik moet wennen ___ het weer in Nederland.
timer
8:00
Slide 34 - Slide
Oefening 2 - Antwoorden
Opdracht: Vul het goede voorzetsel in. Kies uit: aan - op - met - naar - voor
Saskia is geslaagd voor haar rijexamen.
Vorige week heb ik gesolliciteerd naar de functie Winkelmedewerker bij IKEA.
Mijn zus en ik zijn gek op lezen.
"Wie van jullie heeft ervaring met Microsoft Excel?"
Zijn ouder zijn ontzettend trots op hem!
"Wanneer beginnen jullie met de verbouwing?"
Sinds vorig jaar spaar ik voor een nieuwe telefoon.