Duits 7 wohnen quiz - BK

7 - wohnen 2-BK
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

7 - wohnen 2-BK

Slide 1 - Slide

Duits 7 wohnen 
Vandaag in de les: Hoofdstuk  7 wohnen
- als je geen goed cijfer haalt mag je herkansen.
- je kunt je huis en je kamer beschrijven
- we oefenen voor de toets  met lessonup quiz
- je kent de betekenis van de woorden D-N & N-D Lernliste H7
- flitskaartjes maken en /of slim stampen

Slide 2 - Slide

het raam  
de muur 
de deur
de kast
het bed
de televisie 
het bureau 
de stoel  
de badkamer 
               

Slide 3 - Slide

1.het raam  
2.de muur 
3.de deur
4.de kast
7.het bed
5.de tv 
6.het bureau 
8.de stoel  
de badkamer 
               
1.das Fenster
2.die Wand
3.die Tür
4.der Schrank
7.das Bett
5.der Fernseher
6.der Schreibtisch
8. der Stuhl
das Badezimmer

Slide 4 - Slide

gemütlich
hell
unten
Sofa
oben
dunkel
Schrank
zu Hause
das Wohnzimmer

                

Slide 5 - Slide

gemütlich
hell
unten
Sofa
oben
dunkel
Schrank
zu Hause
das Wohnzimmer

                
gezellig
licht
onder
bank
boven
donker
kast
thuis
de huiskamer

Slide 6 - Slide

fast           - bijna
umziehen - verhuizen
glauben     - geloven
jetzt          - nu
reden        - praten
als            - toen
blau          - blauw
rot            - rood
weiss       - wit
roza         - roze

der Fluss    - de rivier
die Farbe    - de kleur
das Klo       - de wc
hinter          - achter
fertig           - klaar
bis                - tot
die Toilette - wc
schwarz      - zwart
unter          - onder

Slide 7 - Slide

1. Wo wohnst du? 
(in ein Dorf oder Stadt?)

2. In was für einem Haus wohnst du?

3. Mit wem wohnst du dort? 

1. Ich wohne in Velp in der Nähe von Arnhem.


2. Ich wohne in ein schönes Einfamilienhaus ( oder grosses/kleines Haus oder kleiner Wohnung)

3. Ich wohne mit meinen Eltern, (Mutter, Vater, Bruder, Schwester, Grossvater)

Slide 8 - Slide

werkwoorden vervoegen
beschrijven - beschreiben
vinden - finden
horen - hören
spelen - spielen
maken - machen
wonen - wohnen
wachten - warten
verhuizen - umziehen
voltooid deelwoord

gepraat    - geredet      (reden)
gemaakt  - gemacht     (machen)
gewacht   - gewartet    (warten)
gewerkt   - gearbeitet  (arbeiten)
gekocht   -  gekauft      (kaufen)
gespeeld  - gespielt      (spielen)
gehoord  -  gehört       (hören)



Slide 9 - Slide

werkwoorden vervoegen

Slide 10 - Slide

Welche Aktivitäten können in einem Teenager-Schlafzimmer stattfinden?
A
Hausaufgaben machen und sich mit Freunden treffen
B
Kochen und Putzen im Schlafzimmer
C
Elektronische Geräte nicht benutzen
D
Lärm machen und die Nachbarn stören

Slide 11 - Quiz

wat betekent 'die Farbe'?
A
de kleur
B
de verf

Slide 12 - Quiz

wat betekent 'das Bett ist roza'
A
het bed is met rozen
B
het bed is roze

Slide 13 - Quiz

Was ist wichtig für die Organisation eines Teenager-Schlafzimmers?
A
Das Zimmer immer unordentlich lassen
B
Aufbewahrungsmöglichkeiten für Kleidung und Materialien
C
Keine Regale oder Schränke haben
D
Tiere im Schlafzimmer halten

Slide 14 - Quiz

wat betekent 'das Fenster ist Schwarz'
A
het raam is zwart
B
de kast is zwart

Slide 15 - Quiz

wat betekent 'zu Hause ist gemütlich'
A
thuis is rustig
B
thuis is gezellig

Slide 16 - Quiz

Wie können Teenager dazu beitragen, das tägliche Leben zu Hause angenehmer zu gestalten?
A
Sich nicht um die Geschwister kümmern
B
Unnötige Konflikte provozieren
C
Hausarbeiten übernehmen und sich an Regeln halten
D
Den Eltern nicht zuhören

Slide 17 - Quiz

wat betekent 'der Schrank ist blau'
A
de kast is blauw
B
de wand is blauw

Slide 18 - Quiz

wat betekent 'als'
A
toen
B
want

Slide 19 - Quiz

wat betekent 'oben in dem Wohnzimmer'
A
onder in de woonkamer
B
boven in de woonkamer

Slide 20 - Quiz

wat betekent 'umziehen'
A
verhuizen
B
omtrekken

Slide 21 - Quiz

wat betekent 'jetzt reden'
A
nu met een reden
B
nu praten

Slide 22 - Quiz

wat betekent 'fast glauben'
A
bijna geloven
B
snel geloven

Slide 23 - Quiz

wat betekent 'das Klo ist unten'
A
de wc is onder
B
de kliko is onder

Slide 24 - Quiz

'der Schreibtisch ist fertig'
A
de tv is klaar
B
het bureau is klaar

Slide 25 - Quiz

wat betekent 'der Fluss ist rot'
A
de vloed is rood
B
de rivier is rood

Slide 26 - Quiz

huiswerk voorzover in les niet af
- flitskaartjes maken van de woorden van deze les
- slim stampen hoofdstuk 7
- leren voor de toets over hoofdstuk 7 voor de volgende les


Dank jullie wel voor jullie aandacht!


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide