TaalCompleet A2 thema 5 herhaling lesstof

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

TaalCompleet A2 thema 5 herhaling lesstof

Zet het goede woord in de zin

In groep 3 tot en met 8 van de basisschool leren kinderen ..............., lezen en schrijven.

1. theorie
2. rekenen
3. omgaan met
4. praktijk

Op het mbo leer je meestal een beroep waarbij je veel met je handen werkt, zoals schilder, kok of timmerman.
Je loopt stage en leert veel in de .........................

1. praktijk
2. theorie
3. universiteit
4. mbo

In groep 8 van de basisschool geeft de leraar een ............... voor de middelbare school.

1. praktijk
2. mbo
3. advies
4. theorie

Ik moet nu echt gaan studeren, want over twee dagen heb ik een ...............

1. prettig
2. rooster
3. examen
4. oefenen

Wil je de muziek zachter zetten? Ik vind het lawaai niet .................

1. prettig
2. mogelijk
3. eigen
4. bestaat

Op het .............. staat dat de lunch om 12.00 uur is.

1. discussie
2. mogelijk
3. programma
4. examen

Maak zinnen met de woorden:

discussie

het examen

het rooster

Maak de zinnen af

Amira is erg sociaal, want ............

Ik ga mijn broek strijken, omdat ................

Ik wil naar buiten, maar....................

De verleden tijd: 

zet het goede werkwoord in de zin.

In de klas .................. wij niet praten.

1. vonden
2. mochten
3. wasten
4. waren

Anna ............ het examen niet zo heel erg moeilijk.

1. was
2. zei
3. vond
4. had

Ik .................. van mijn moeder altijd veel groente eten.

1. wilde
2. ging
3. was
4. moest

Lisa ............. niet in de les. Is ze ziek?

1. was
2. zei
3. vond
4. had

Regels

Spreken

Bedenk regels bij de foto's

Sleep de woorden naar de goede plaats.

De fabriek

De school

het examen

de machine

het onderwijs

verdienen

geslaagd

gezakt

de materialen

de techniek

mens of ding

werkwoord

andere woorden

alweer

het huiswerk

uitrusten

vanochtend

steeds

bijten

ontzettend

het tijdschrift

het centrum

zich voelen

streng

verdienen

Welk woord past in de zin?

................ we morgen samen naar de stad gaan?

1. willen
2. zullen

Wil je vanmiddag even voor me naar de bakker ............?

1. gaat
2. gaan

................ je even helpen met opruimen?

1. wil
2. zal

Kan jij jouw gegevens op dit formulier ..............?

1. schrijft
2. schrijven

Wat ga je extra oefenen voor de toets?