Spaans h3c 14092020 Vergelijkingen

1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
  • Controlar los deberes 
  • Explicación comparar objetos 
  • ¡A trabajar!
  • Los deberes 

Slide 2 - Slide

Controlar los deberes
1.3 
A: 4d
B: 6b
C: 2f
D: 5c
E: 1a
F 3e 


Slide 3 - Slide

Controlar los deberes
1.5 
A: caro/a
B: pesado/a
C: callado/a, silencioso/a 
E: duro/a
F: moderno/a
G: joven, nuevo/a
H: frágil 
I: grande 
J: feo/a  

Slide 4 - Slide

Controlar los deberes
1.6
B. cumpleaños
C. regalo
D. tarjeta 
E. balón
F: regla
G: mochila
H: dinero 
I: chocolate
J: estuche 
K: calculadora 

Slide 5 - Slide

Comparar objetos
Bij het vergelijken van objecten dien je eerst te weten wat je gaat vergelijken: 

  • een bijvoeglijk naamwoord / bijwoord
  • een zelfstandig naamwoord
  • een werkwoord 

Slide 6 - Slide


Vergelijking met een bijvoeglijk naamwoord / bijwoord
(Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Slide 7 - Slide


vergelijking met een zelfstandig naamwoord
Je past de stellende trap aan het zelfstandig naamwoord aan. 
tanto dinero como...
tantas bicicletas como...


(een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de/het/een voor kan zetten)

Slide 8 - Slide

Vergelijkingen met een werkwoord
Wanneer je een vergelijking doet met een werkwoord met de stellende trap dan gebruik je altijd tanto como. 

Slide 9 - Slide

Uitzonderingen 

Slide 10 - Slide

Resumen 
1. Kijk goed wat voor vergelijking je maakt (vergrotend, verkleinend, stellend)
2. Leer de bijbehorende Spaanse woorden.
3. Let op wanneer je de stellende trap gebruikt: 

           een bijvoeglijk naamwoord                                    tan ... como
           een zelfstandig naamwoord                                  tanto/a/os/as ... como 
           een werkwoord                                                             tanto como 








samenvatting
Maak nu opdracht 1.5 uit de module

Slide 11 - Slide

Las respuestas 1.5
1. La maleta gris es más pequeña que la maleta negra.  (bijvoeglijk naamwoord)
2. La maleta blanca cuesta tanto como la maleta gris. (werkwoord)
3. La maleta gris cuesta menos que la maleta negra. (werkwoord)
4. La maleta blanca no es más grande que la gris. (bijvoeglijk naamwoord)
5. La maleta negra es la más grande de todas. (bijvoeglijk naamwoord > zie onregelmatige vormen pagina 14)

1. México D.F. tiene más habitantes que Quito. (zelfstandig naamwoord)
2. Los españoles beben menos cerveza que alemanes. (werkwoord)
3. En España no se usa  más la bicicleta que en Holanda. (werkwoord) (tanto/como)
4. Los Alpes no son tan altos como los Andes. (bijvoeglijk naamwoord)
5. Uruguay no tiene más habitantes que Estados Unidos. (zelfstandig naamwoord)
6. Alemania produce menos vino que Francia. (zelfstandig naamwoord)
7. El Amazonas es el río más largo de Latinoamérica.
8. El chino es la lengua más hablada del mundo


Slide 12 - Slide

Los deberes
Woensdag 16 september 
Leer de woordenschat van tarea 1.


Tip: Houd de woordenschat goed bij,
op maandag 28 september is jullie eerste SO. 

Slide 13 - Slide