Grammatica: Woordsoorten

welkom
12 minuten:                                   NUMO

25 minuten:                                 Nieuwe lesstof

13 minuten:                                   Leuke afsluiting
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolBasisschoolSpeciaal OnderwijsPraktijkonderwijsMBOHBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

welkom
12 minuten:                                   NUMO

25 minuten:                                 Nieuwe lesstof

13 minuten:                                   Leuke afsluiting

Slide 1 - Slide

WOORDSOORTEN


zelfstandig
naamwoord
-
lidwoord

Slide 2 - Slide

Maak een zin.
Bijvoorbeeld: Ik eet een banaan.

Slide 3 - Open question

Lesdoel
Ik weet welke woorden zelfstandig naamwoorden zijn.
Ik weet dat een lidwoord bij een zelfstandig naamwoord hoort.

Slide 4 - Slide


Welke lidwoorden ken je?

Slide 5 - Open question


Hoeveel lidwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
4
D
oneindig veel

Slide 6 - Quiz

Maak een zin met een lidwoord erin.

Slide 7 - Open question

Zelfstandig naamwoord
Woorden waarmee we mensen, dieren en dingen benoemen.

Slide 8 - Slide

Wat is een voorzetsel?
Welk woord is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Hij loopt snel naar huis.
A
loopt
B
snel
C
naar
D
huis

Slide 9 - Quiz

oord
Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
mooi
B
het
C
mens
D
lopen

Slide 10 - Quiz

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
de, het, een
B
mensen, dieren en dingen
C
lopen, wandelen
D
groot, klein

Slide 11 - Quiz

schaaltje is een ..
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

lunch
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quiz

meisjes
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 14 - Quiz

het
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

de
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 16 - Quiz

boterham
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 17 - Quiz

Jan koopt een nieuw servies.
Servies is een ...
A
bijwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 18 - Quiz

De man gaat met het broodje en een plakje kaas in de kamer zitten.

Deze zin heeft:
A
2 lidwoorden
B
4 lidwoorden
C
1 lidwoord
D
6 lidwoorden

Slide 19 - Quiz

Ik weet wat zelfstandig naamwoorden zijn
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Slide 21 - Slide