2HV - 20 hay/estar/ser

Programa
  1. SO VOCA
  2. Controlar los deberes
  3. Ser & Estar & Hay
  4. Trabajamos
  5. Deberes
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. SO VOCA
  2. Controlar los deberes
  3. Ser & Estar & Hay
  4. Trabajamos
  5. Deberes

Slide 1 - Slide

SO VOCA U2
Voca 2.1 2.2 2.3 NL-SP
Roze wwblad 1-24 SP-NL


Volgende les!!

Slide 2 - Slide

Controlamos los deberes
Estudiar (=leren): Voca 2.1 2.2 2.3 (N-S) 
Estudiar: roze wwblad 1-24 (S-N)
Estudiar: Klemtoonregel, SER, ESTAR, HAY, bijvoeglijk naamwoord

Hacer (=maken): WB Hoofdstuk 2 Bron B + C (opdr 6 tm 8, blz 35-36) Leesteksten en luisterfragmenten vind je in de lessonup

Slide 3 - Slide

Voca 2.1
Vertaal: de buurman

Slide 4 - Open question

Voca 2.1
Vertaal: het winkelcentrum

Slide 5 - Open question

Voca 2.2
Vertaal: schrijven

Slide 6 - Open question

Voca 2.2
Vertaal: het station

Slide 7 - Open question

Voca 2.3
Vertaal: het brood

Slide 8 - Open question

Voca 2.3
Vertaal: verkopen

Slide 9 - Open question

Voca 2.3
Vertaal: bedankt

Slide 10 - Open question

Verbind de Nederlandse werkwoordenwoorden met de Spaanse werkwoordenwoorden. (roze wwblad 1-24)
Conocer
Leer
Hacer
Escuchar
Ser
(leren) kennen
Lezen
Doen/ Maken
Luisteren
Zijn

Slide 11 - Drag question

Waar zit de klemtoon als:
een woord een accent heeft
A
bij het accent
B
op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 12 - Quiz

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een klinker, -n of -s?
A
bij het accent
B
Op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 13 - Quiz

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een medeklinker behalve een -n of -s?
A
bij het accent
B
op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 14 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord
A
Is een woord wat iets zegt over een zelfs nw
B
Is een woord wat een hoeveelheid aangeeft
C
Is een woord die de persoon aangeeft

Slide 15 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

La chica (bonito)
A
bonito
B
bonita
C
bonite

Slide 16 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

El chico (inteligente)
A
inteligento
B
inteligenta
C
inteligente

Slide 17 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

Los coches (azul)
A
azul
B
azules
C
azulo
D
azulos

Slide 18 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

La mandarina (naranja)
A
naranja
B
naranjo
C
naranje

Slide 19 - Quiz

Ser
Betekenis:  zijn

Gebruik
- vaste eigenschappen. 
- Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)
- Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen 
- Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom

Slide 20 - Slide

ESTAR
Betekenis: Zijn / zich bevinden

Gebruik: 
- plaatsbepaling
- gevoel, stemming, emotie
- fysieke toestanden 
- uiterlijkheid

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

Slide 21 - Slide

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)


Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Gebruik:
- hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc)
- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Slide 22 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 23 - Slide

EB hay/estar/ser
EB Unidad 2: ejercicios 3-6 (páginas 32-33)

PA Unidad 2: Bron D (páginas 39-41), ejercicios 12-15
PA U2 opdracht 13

Slide 24 - Slide

Deberes
Estudiar: Voca 2.1 + 2.2 + 2.3 NL-SP
Estudiar: aanvullende werkwoorden 1-24 SP-NL

Estudiar: ser/estar/hay
Estudiar: bijvoeglijk naamwoord
Estudiar: klemtoonregel


Slide 25 - Slide