grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Hoe vind je de pv in een zin?

Ik wil gauw naar huis
Wat is de pv?

1. ik
2. naar huis
3. gauw
4. wil

de pv is een zinsdeel

Alles wat voor de pv kan staan, is ook een zinsdeel.

De zin= Ik wil gauw naar huis

PV= wil (wil ik gauw naar huis, ik wilde gauw naar huis)

wil = PV, wil = een zinsdeel

ik /wil/ gauw naar huis
Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is zeker een zinsdeel?

1. gauw
2. naar huis
3. niets
4. ik

Wat is de juiste volgorde?

1. pv-wg-zindselen-o-lv
2. pv-zinsdelen-o-wg-lv
3. pv-o-zinsdelen-wg-lv
4. pv-zinsdelen-wg-o-lv

Naast het fietsenhok lag een kapotte fiets.
een kapotte fiets =

1. pv
2. wg
3. o
4. lv

Deze reis heb ik via internet geboekt.
Deze reis =

1. pv
2. wg
3. o
4. lv

Hoeveel heb jij voor deze tweedehands iPhone betaald?
heb betaald=

1. pv
2. wg
3. o
4. lv

Afgelopen week hebben Erik en Natasja een fietstocht van 40 kilometer gemaakt. Wat is het O?
Wat is het onderwerp in deze zin?

Voor haar verjaardag gaf ik Moniek het spel Kolonisten van Catan.
Wat is het lv?

Welke tuinbank is van steigerhout gemaakt? Wat is O?

Herschrijf de zin. Laat het woordje aan weg: Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

Herschrijf de zin. Zet het woord aan ertussen: De trainer gaf ons een peptalk.

Herschrijf de zin. Laat het woordje voor weg: Het maakt voor mij niets uit.

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.
pv=

1. Hij
2. gaf
3. de plant
4. aan mevrouw Heikens

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.
wg=

1. Hij
2. gaf
3. de plant
4. aan mevrouw Heikens

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.
O=

1. Hij
2. gaf
3. de plant
4. aan mevrouw Heikens

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.
LV=

1. Hij
2. gaf
3. de plant
4. aan mevrouw Heikens

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.
Welk zinsdeel heb je niet benoemd?

1. Hij
2. gaf
3. de plant
4. aan mevrouw Heikens

De trainer gaf ons een peptalk.
pv en wg =

1. De trainer
2. gaf
3. ons
4. een peptalk

De trainer gaf ons een peptalk.
O=

1. De trainer
2. gaf
3. ons
4. een peptalk

De trainer gaf ons een peptalk.
lv=

1. De trainer
2. gaf
3. ons
4. een peptalk

De trainer gaf ons een peptalk.
Welk zinsdeel heb je niet benoemd?

1. De trainer
2. gaf
3. ons
4. een peptalk

Het maakt voor mij niets uit.
pv=

1. Het
2. maakt
3. voor mij
4. niets uit

Het maakt voor mij niets uit.
wg=

1. Het
2. maakt uit
3. voor mij
4. niets

Het maakt voor mij niets uit.
O=

1. Het
2. maakt uit
3. voor mij
4. niets

Het maakt voor mij niets uit.
lv=

1. Het
2. maakt uit
3. voor mij
4. niets

Het maakt voor mij niets uit.
Welk zinsdeel heb je niet benoemd

1. Het
2. maakt uit
3. voor mij
4. niets

meewerkend voorwerp

De zinsdelen die je net niet benoemd hebt (aan mevrouw Heikens, ons, voor mij), noem je het meewerkend voorwerp.

Je vindt het meewerkend voorwerp door te vragen:

Aan wie(of voor wie) + wg  + o + lv

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de pv

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer het wg

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de vraag voor het ow

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de vraag voor het lv

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de vraag voor het mv