2.1 schrijven in fasen

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Na deze les weet ik:
  • Wat het verschil is tussen enkelvoudige en een samengestelde zin
  • de signaalwoorden goed toepassen (want, dus, ten eerste, daarom, zodat, daardoor, bovendien, terwijl)
  • korte en lange zinnen afwisselen in een zelfgeschreven tekst

Slide 3 - Slide

Vraagje?
Wie schrijft er wel eens verhalen? 

Slide 4 - Slide

Stappenplan langere tekst

Slide 5 - Slide

Stappenplan langere tekst

Slide 6 - Slide

Stappenplan
Wat is het onderwerp van je tekst?
Wat is het doel van je tekst?
Voor wie schrijf je de tekst?
Welke deelonderwerpen wil je behandelen?
( kan ook aan de hand van 5x W en H vragen)

Bedenk hoe je het onderwerp wilt introduceren
bij de lezer.

Bedenk hoe je je tekst wil afsluiten: conclusie/ 
samenvatting/ aanzetten tot actie.

Slide 7 - Slide

Opdracht : Fictief verhaal
Schrijf een fictief verhaal over 1 van de 2 onderwerpen. 

Het verhaal moet minimaal 250 woorden bevatten
• De uitwerking van de WWWWWH-vragen  staat bovenaan je verhaal.

• Fictief verhaal bevat minimaal drie zinnen met directe rede .
(De docent zei: “In het fictieve verhaal moeten minimaal drie zinnen met directe rede staan.” )

• Het verhaal is zelf verzonnen, niet van het internet.


Slide 8 - Slide

Voorwaarden
  • Het verhaal moet minimaal 250 woorden bevatten en maximaal 400 woorden.
  • Het verhaal heb je zelf verzonnen, dus niet van internet

Slide 9 - Slide

tips voor een onderwerp
van een verhaal

Slide 10 - Mind map

Hoe schrijf ik een verhaal?
  • In stappen ga je een kort verhaal schrijven

Slide 11 - Slide

Werk uit de WWWWWH-vragen uit

5 minuten

Wie, Wat, Waar, Wanneer, Waarom en Hoe




Slide 12 - Slide

Maak samengestelde zinnen
Gebruik verwijswoorden: 
  • Ik pak mijn boek, dat op het nachtkastje ligt.
  • Mijn vriendin komt thuis, zij heeft net gewerkt.

Gebruik signaalwoorden.....
ten eerste, dus, daarom, zodat, en, bovendien, tevens, omdat, maar, want...


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Directe rede


  • Maak in je verhaal ook gebruik van de directe rede. Het verhaal wordt zo levendiger en spannender om te lezen.

Opeens schreeuwde hij: "Waar denk je wel waarmee je bezig bent!". 

"Ik ben alleen maar even aan het rondkijken", antwoordde ik vriendelijk.
 

Slide 15 - Slide

Let ook op:

  1. Is de tekst vloeiend....loopt het?
  2. Leestekens
  3. Spelling en grammatica


Slide 16 - Slide

Verhaal af?
Lever het in via Teams

Slide 17 - Slide